H1L11- 1HVD - Woensdag - 1.7 Grammatica zinsdelen

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom 1HVD : )

Planning van dit uur

• Tien minuten stillezen (leesboek of geprinte tekst)
• Praten over realistische en niet-realistische fictie 
• Zin ontleden 
• Huiswerk bespreken: opdracht 5 t/m 7 (blz 50)
  
• Uitleg onderwerp
• Zelfstandig werken: maak opdracht 8 en 9 van 1.7

Aan het einde van deze les

• heb je herhaald hoe je de persoonsvorm vindt met de tijdproef;
• heb je herhaald hoe je de zin in zinsdelen verdeelt met de zinsdeelproef 
• heb je geleerd hoe je het onderwerp vindt met de getalproef. 

Nederlands

Aankomende toetsen en opdrachten:

• SO Grammatica (week 41)
• Leestijdlijn inleveren (week 43)

Realistische fictie

Niet-realistische fictie

Non-fictie

Over deze nepoverval hadden alle medewerkers informatie gekregen. 

1. Onderstreep de persoonsvorm

Over deze nepoverval hadden alle medewerkers informatie gekregen. 

2. Zet strepen tussen de zinsdelen (zinsdeelproef)

Over deze nepoverval | hadden | alle medewerkers | informatie | gekregen. 

3. Zet 'o' boven het onderwerp

                                                    o

Over deze nepoverval | hadden | alle medewerkers | informatie | gekregen. 

Grammatica

• Zinsdelen (persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp)
• Woordsoorten (lidwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord)

Persoonsvorm

• Werkwoord
• Meestal één woord
• Enkelvoud of meervoud
  
  Waar gaan we vanavond eten? 

Hoe vind je de persoonsvorm? 

Waar gaan we vanavond eten? 

1	2
Vraagzin maken	Tijdproef (tijd veranderen)
x	Waar gingen we vanavond eten?

Zinsdeel

• Eén woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort
• Een zinsdeel heeft een functie
• Er kan maar één zinsdeel voor de persoonsvorm staan

Zinsdelen vinden: zinsdeelproef

Stap 1

Onderstreep de persoonsvorm (pv)

Stap 2

Probeer steeds een woordgroep of een enkel woord voor de persoonsvorm (pv) te zetten

Stap 3

Kan dit deel voor de persoonsvorm (pv) staan, dan is het een zinsdeel. 

Onderwerp

• zegt wie of wat de handeling van de zin uitvoert
• vaak de hoofdrolspeler van de zin (niet altijd) 

Onderwerp 

                                                    o

Over deze nepoverval | hadden | alle medewerkers | informatie | gekregen. 

o

Ik | bak | een taart.

 o

Wij | bakken | een taart.