Komma

Toets moeilijke woorden thema Vakantie - 30 minuten

- Ga zitten op plek met je naam
- Laptop dicht, boek onder laptop
- pen op tafel
- niet praten of vragen stellen tijdens de toets!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets moeilijke woorden thema Vakantie - 30 minuten

- Ga zitten op plek met je naam
- Laptop dicht, boek onder laptop
- pen op tafel
- niet praten of vragen stellen tijdens de toets!

Slide 1 - Tekstslide


klaar met toets?

studiemeter: 
 * Thema 4 muziek afmaken daarna
* Thema 5 - Belangrijke woorden
-Woordenschat
-Context zinnen
-Belangrijke woorden in de praktijk

Slide 2 - Tekstslide

Thema 5 hoofdstuk 2 blz 121
 Komma 

Slide 3 - Tekstslide

De komma staat:
A
midden in een zin
B
aan het eind van een zin
C
aan het begin van de zin
D
na elk werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

De komma geeft in de zin een rustmoment aan. 

Slide 5 - Tekstslide

Zet een komma tussen 2 persoonsvormen

Voorbeelden:
- Als het meisje zwemt, voelt zij zich heel gelukkig.
- Wanneer ik aan mijn vakantie denk, kan ik niet meer stoppen met lachen.

Slide 6 - Tekstslide

Maak opdracht 1 in je boek.
blz 121

Slide 7 - Tekstslide

Controleer de antwoorden:
a: Voordat we op vakantie gaan, moeten we onze kat naar de buren brengen.
b: Wanneer je een maand van tevoren boekt, krijg je korting op de reis. 
c: Als je geen zonnebrandcrème smeert, verbrand je jouw rug.
d: Nu ik in Griekenland op vakantie geweest ben, wil ik nooit meer ergens anders heen. 
e: Doordat hij geblesseerd is, kan hij niet op vakantie. 

Slide 8 - Tekstslide

Zet een komma bij een opsomming 
Een opsomming = als er meerdere dingen na elkaar worden genoemd.
Voorbeelden
- Francien weet nog niet of zij op vakantie gaat naar Engeland, Frankrijk, Zweden of Italië.
- In de auto draaien wij popmuziek, rockmuziek, techno en housemuziek.

Slide 9 - Tekstslide

Waar hoort de komma tussen?
Ik ga binnenkort naar Oostenrijk omdat ik ga skiën.
A
ga - binnenkort
B
naar - Oostenrijk
C
Oostenrijk - omdat
D
omdat - ik

Slide 10 - Quizvraag

2. Gebruik een komma in opsomming met meer dan twee delen. 

Let op: zet geen komma tussen de laatste twee delen

Slide 11 - Tekstslide

Waar hoort de komma tussen?
Ik ga naar Oostenrijk met mijn vader moeder en broertje.
A
Oostenrijk - met
B
vader - moeder
C
moeder - en
D
en - broertje

Slide 12 - Quizvraag

Waar hoort de komma tussen?
Ik heb tweedehands grijze skischoenen.
A
ik - heb
B
heb - tweedehands
C
tweedehands - grijze
D
grijze - skischoenen

Slide 13 - Quizvraag

Maak opdracht 2 in je boek.
Blz 122

Slide 14 - Tekstslide

Controleer de antwoorden:
a: Wij zijn vorig jaar naar Amsterdam, Londen en Antwerpen gegaan. 
b: In mijn handbagage zit altijd een tijdschrift, een flesje water, een zak snoep en een hoofdkussen.  
c: Mehmet spreekt vloeiend Nederlands, Turks, Engels en Frans. 
d: De hotelkamer had fijne bedden leuke gordijnen, een ruime badkamer en airco. 
e: Onze honden Joep, Bello, Lola en Max missen ons als we op vakantie zijn. 

Slide 15 - Tekstslide

Plaats een komma voor een voegwoord. 
Een voegwoord verbindt 2 zinnen met elkaar.

Voorbeelden van voegwoorden zijn: omdat, doordat, wanneer, zoals, maar, want en dus.


Slide 16 - Tekstslide

Waar hoort de komma tussen?
"Mijn skischoenen zijn al best oud" zegt juf.
A
mijn - skischoenen
B
zijn - al
C
best - oud
D
oud - zegt

Slide 17 - Quizvraag

Maak opdracht 3 in je boek.
Blz 122

Slide 18 - Tekstslide

Controleer de antwoorden:
a: Het regent, dus we kunnen beter naar het tropisch zwembad gaan. 
b: Hij doet gevaarlijke dingen op vakantie, zoals zwemmen met haaien.  
c: Tom kan nog maar een week verlof aanvragen, omdat hij al veel vrij heeft genomen dit jaar.  
d: De excusie kan niet doorgaan, maar dat vinden we niet erg
e: Ze wil niet mee op skivakantie, want ze houdt niet van sneeuw. 

Slide 19 - Tekstslide

Maak opdracht 4 in je boek.
Blz 123

Slide 20 - Tekstslide

Controleer de antwoorden:
a: In de reiswinkel kochten we een gids, een tent, een gasbrander en een pannetje. 
b: De vaccinatie was pijnlijk, maar ik kan nu wel veilig op reis.
c: Als je de routebeschrijving volgt, kom je binnen vijf minuten bij Manneken Pis uit.   
d: Mijn broer gaat op vakantie met Jerome, Iris, Abdel en Cas.  
e: Voordat je een visum hebt, ben je drie weken verder.  

Slide 21 - Tekstslide

De komma
1. Tussen 2 persoonsvormen;
2. Bij een opsomming;
3. Voor een voegwoord; 

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk

Studiemeter:
 * Thema 4: hoofdstukken tot en met muziek afmaken 
daarna
* Thema 5 - Belangrijke woorden
-Woordenschat
-Context zinnen
-Belangrijke woorden in de praktijk

Slide 23 - Tekstslide