Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Oefenen voor de toets
Tijdens mijn vakantie verstuurde ik een heleboel kaarten.
verstuurde =
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord
D
geen van deze antwoorden is juist
1 / 35
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Nederlands
Middelbare school
In deze les zitten
35 slides
, met
interactieve quizzen
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Tijdens mijn vakantie verstuurde ik een heleboel kaarten.
verstuurde =
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 1 - Quizvraag
De docent heeft een spannend verhaal verteld.
verteld =
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 2 - Quizvraag
Johan gaat volgende week studeren voor zijn herexamen.
studeren =
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
hele werkwoord
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 3 - Quizvraag
Gisteren heeft de juf zes leerlingen straf gegeven.'
de juf =
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 4 - Quizvraag
Gisteren heeft de juf zes leerlingen straf gegeven.
heeft gegeven =
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 5 - Quizvraag
De jongen vertelde de klas een verhaal over Peru.
een verhaal over Peru =
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 6 - Quizvraag
* Mij zus gaf mijn moeder een dikke knuffel voor haar verjaardag.
mijn moeder is =
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 7 - Quizvraag
* Aan de muur hangt een hele oude klok.
Aan de muur is =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 8 - Quizvraag
De slimme hond legde het balletje voor mijn voeten.
de =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 9 - Quizvraag
De slimme hond legde het balletje voor mijn voeten.
slimme =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 10 - Quizvraag
Het knappe meisje rekende de moeilijke som in één keer uit.
uit =
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 11 - Quizvraag
De kikker sprong zonder moeite uit de doos.
uit =
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
geen van deze antwoorden is juist
Slide 12 - Quizvraag
De fietsen staan al een week in het rek.
fietsen
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel
Slide 13 - Quizvraag
De weggestuurde speler was erg boos
over de rode kaart die hij had gekregen.
Welk voltooid deelwoord is als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?
Slide 14 - Open vraag
Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
het (besteden) geld
Slide 15 - Open vraag
Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
het (redden) paard
Slide 16 - Open vraag
Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
Het (gevallen) glas
Slide 17 - Open vraag
Vul het verkleinwoord in.
koning
Slide 18 - Open vraag
Vul het verkleinwoord in.
bal
Slide 19 - Open vraag
Vul het verkleinwoord in
foto
Slide 20 - Open vraag
Vul het verkleinwoord in.
taxi
Slide 21 - Open vraag
Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als:
gissen
A
overtuigen
B
raden
Slide 22 - Quizvraag
Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als:
arresteren
A
vonnissen
B
oppakken
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als:
braken
A
overgeven
B
gruwen
Slide 24 - Quizvraag
welke woorden zijn leenwoorden?
A
champignon
B
cijfer
C
cadeau
D
tafel
Slide 25 - Quizvraag
Feiten zijn controleerbaar.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Feiten kunnen per persoon verschillen.
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Ik vind het altijd lekker warm in het lokaal.
= een feit.
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Het is nu 24 graden in het lokaal.
= een feit
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
De inleiding van een tekst is bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken en deze nieuwsgierig te maken.
A
waar
B
niet waar
Slide 30 - Quizvraag
In het slot staat vaak het onderwerp van de tekst.
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Een conclusie vind je in het slot.
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord juist?
(hout) lepel
Slide 33 - Open vraag
Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord juist?
de ... (breed) straat
Slide 34 - Open vraag
Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord juist?
een ... (plastic) tas
Slide 35 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
Week 12 Grammatica Blok 4 BK
Maart 2022
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Taalverzorging allerlei IEP FT7 FT8
Maart 2022
- Les met
38 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Week 10 Spelling blok 4
Maart 2022
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
B&F, spelling, blok 5 week 4 les 1
Januari 2021
- Les met
40 slides
Spelling
Basisschool
Groep 6
Week 12 Grammatica 4.3 en 4.4 BK
Maart 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Via Vooraf thema 3 hoofdstuk 2: spelling en grammatica
Januari 2023
- Les met
13 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Via Vooraf thema 3 hoofdstuk 2: spelling en grammatica
Juni 2024
- Les met
13 slides
Nederlands
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 2
Zelfstandige naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden
Juni 2024
- Les met
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2