Week 16 Werkwoordspelling

Nederlands
Werkwoordspelling
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen

Na deze les....

  1. heb je geoefend met vervoegingen tegenwoordige tijd 
  2. heb je kennis van vervoegingen verleden tijd en 't sexy fokschaap
  3. heb je geoefend met vervoegingen verleden tijd
  4. weet je wat de voltooide tijd is

Werkwoordspelling is een vak op scholen en wordt toegepast bij (zakelijke) teksten zoals informatiebrieven, e-mails naar ouders en collega's. Werkwoordspelling draagt bij aan de professionaliteit van je organisatie.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Hoe vind je de persoonsvorm?

Twee manieren. 

Manier 1:  Maak de zin vragend. 
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?






Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
Manier 2:  Zet de zin in een andere tijd.
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm.​


Ik loop naar school​
Ik liep naar school

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee.
A
neemt
B
chips
C
zij
D
de

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien.
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
de koeien

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik- vorm: meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm
dansen         -      dans
leiden            -        leid
lopen             -       loop
leven             -        leef

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg volgens schema
dansen:
  • ik dans
  • jij danst
  • hij danst
  • wij dansen


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- werken
- houden
- blijven

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hij .... (houden) van zijn kippen.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

je en jij 
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​



> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’:  ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door   |      Jij wordt later boer

> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp):       ik-vorm 
Loop jij altijd door?  |      Word jij later boer?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je ..... (bieden) haar geen kans.
A
bied
B
biedt

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het ondw niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt je zus van geitenmelk?
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is koud dus ..... (kleden) je warm aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

....(houden) jij meer van varkens of koeien?
A
Houd
B
Houdt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nederlands
Werkwoordspelling
Verleden tijd

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herkansing/inhalen NL toets sem 1


vrijdag 09-02-2024
15.20-16.10u
wie??

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuzedelen
i.v.m. open dag vanmiddag in C0.20

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is blijven hangen....
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv in deze zin:
Vanochtend was het glad, omdat het geijzeld heeft.
A
was & glad
B
geijzeld & heeft
C
was & heeft
D
was

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke en sterke werkwoorden (persoonsvorm verleden tijd)
Voor werkwoord vervoegen in verleden tijd vraag je je 3 dingen af:
  1. Is het werkwoord sterk of zwak?
  2. Bij een zwak werkwoord: wat is de ik-vorm van het werkwoord?
  3. Bij een zwak werkwoord: is het enkelvoud of meervoud?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn geen regels voor sterke werkwoorden. Deze leer je of zoek je op in een woordenboek.
Welke ken je allemaal? Deel met de buren!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

 Je kunt het T a X i K o F S C H i P gebruiken om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd op te(n) of de(n) eindigt.
1. Neem het hele werkwoord en haal daar en vanaf. Dit heet de stam van het werkwoord
2. Is de laatste letter een T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd te(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: bewerken > ik bewerk > wij bewerkten
3. Is de laatste letter geen T X K F S C H P?
     Dan komt er altijd de(n) achter de ik-vorm.
Voorbeeld: twitteren > ik twitter > wij twitterden

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Ik (koken) pasta.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Geen persoonsvorm
Is het werkwoord geen persoonsvorm?
"gewoon schrijven" volgens de spellingsregels

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Ik heb (schaatsen).

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies