Huiswerkles 2 Medisch rekenen I - mg, pr/pr en oplossingen

Theorieles 2 behandeld? 
Je hebt zojuist Theorieles 2 behandeld in de les (of deze zelfstandig bestudeerd). 
Deze theorie is nodig voordat je van start gaat met deze huiswerkles! 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Medisch rekenenMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Theorieles 2 behandeld? 
Je hebt zojuist Theorieles 2 behandeld in de les (of deze zelfstandig bestudeerd). 
Deze theorie is nodig voordat je van start gaat met deze huiswerkles! 

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerkles 2
1. Milligrammen
2. Procenten/promille
3. Oplossingen
4. Verdunningen
5. Internationale eenheden

Slide 2 - Tekstslide

Uitleg nodig?
Typ een willekeurige toets (laat het invulveld dus niet leeg) en sla je antwoord op.
Daarna kun je klikken op de knop UITLEG.
Hierin staat de som volledig uitgeschreven. 
Op deze manier kun je jezelf ook direct controleren. 

Slide 3 - Tekstslide

Onderdeel milligrammen 
De volgende sommen gaan over het onderdeel milligrammen. 

Slide 4 - Tekstslide

1. Je moet 50 mg injecteren, je hebt ampullen van 10 mg/ml.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 5 - Open vraag

2. Zet 9mg/3ml om naar aantal mg per milliliter.

Slide 6 - Open vraag

3. De heer Haan heeft ten gevolge van een tumor erg veel pijn. De arts geeft jou opdracht om hem morfine te geven. Op de ampullen morfine staat: 7,5 mg/ml
Je moet de heer Haan 7,5 mg morfine geven.
Hoeveel ml moet je hem dan geven?

Slide 7 - Open vraag

4. De oplossing bevat 30 mg/ml. Er moet 210 mg worden toegediend. Hoeveel ml moet worden geïnjecteerd?

Slide 8 - Open vraag

5. Aanwezig is; morfine 25 mg/ml.
De patiënt moet 15 mg hebben, hoeveel ml geef je?

Slide 9 - Open vraag

6. Aanwezig aramine ampullen 20 mg/ml.
De patiënt krijgt 7,5 mg toegediend,
hoeveel ml geef je dan?
Rond je antwoord af op één decimaal (één getal achter de komma)

Slide 10 - Open vraag

7. Je moet 8 mg decadron injecteren, je hebt ampullen van 20 mg/ml
Hoeveel ml?

Slide 11 - Open vraag

8. Aanwezig: morfine 25mg/ml.
De zorgvrager dient 5 mg te krijgen.
Hoeveel ml dien je de zorgvrager toe ?

Slide 12 - Open vraag

9. Je hebt 500 mg opgelost in 5 ml. Je moet 200 mg injecteren. Hoeveel ml?

Slide 13 - Open vraag

LET OP! Dit zijn TWEE SOMMEN:
10. Aanwezig ampullen van 10ml (1ml = 15 mg).
De patiënt krijgt 45 mg per dag toegediend.
A. hoeveel ml geef je per dag?
B. Hoeveel ampullen heb je nodig voor een maand (30dagen)?


Slide 14 - Open vraag

Onderdeel procenten/promille
De volgende sommen gaan over het onderdeel procenten en promille 

Slide 15 - Tekstslide

11. Je hebt een ampul met een oplossing van 15%. Hoeveel mg/ml is dit?

Slide 16 - Open vraag

12. Je hebt een ampul met een oplossing van 0,7‰
Hoeveel mg/ml is dit?

Slide 17 - Open vraag

13. Aanwezig 2 % oplossing nodig 2 mg, hoeveel ml geef je?

Slide 18 - Open vraag

14. Aanwezig 5 % oplossing nodig 6 mg, hoeveel ml geef je?
Rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 19 - Open vraag

15. Hoeveel mg werkzame stof zit er in 1 ml van een 8% oplossing

Slide 20 - Open vraag

16. In voorraad een ampul met 5 ml morfine 7%.
Je moet 60 mg geven, hoeveel ml spuit je?
Rond je antwoord af op één decimaal

Slide 21 - Open vraag

17. Een zorgvrager moet 3000 mg hebben. Op de ampul staat 15%. Hoeveel geef je?

Slide 22 - Open vraag

18. je hebt een 3% oplossing je moet 90 mg injecteren. Hoeveel ml?

Slide 23 - Open vraag

19. Hoeveel ampullen zijn er nodig voor een maand (30dagen) als een zorgvrager per dag 4mg Aramine moet krijgen uit
een ampul van 2ml met 2%?

Slide 24 - Open vraag

20. Hoeveel ampullen zijn er nodig voor een maand (30dagen) als een zorgvrager per dag 10mg werkzame stof moet krijgen uit
een ampul van 2,5ml met 2,5%?
Zorg altijd voor voldoende voorraad.

Slide 25 - Open vraag

Onderdeel oplossingen
De volgende sommen gaan over het onderdeel oplossingen 

Slide 26 - Tekstslide

21. We hebben een concentratie fysiologisch zout van 2%.
Hoeveel mg zout bevat 1 ml?

Slide 27 - Open vraag

22. We hebben een concentratie fysiologisch zout van 6%.
Hoeveel mg zout bevat 1 ml?

Slide 28 - Open vraag

23. Op jouw afdeling is de voorraad fysiologisch zout op. Je moet een zak maken van 250ml 0,8% Nacl. Hoeveel GRAM zout is er nodig voor deze zak?

Slide 29 - Open vraag

24. Op jouw afdeling is de voorraad fysiologisch zout op. Je moet 5 ZAKKEN maken van 500ml 0,6% Nacl.
Hoeveel GRAM zout is er nodig voor alle zakken?

Slide 30 - Open vraag

25. Op jouw afdeling is de voorraad fysiologisch zout op. Je moet 6 ZAKKEN maken van 500ml 0,4% Nacl.
Hoeveel GRAM zout is er nodig voor alle zakken?

Slide 31 - Open vraag

26. Je moet 100 ml glucose-oplossing 2,5% maken. Hoeveel gram glucose heb je nodig?

Slide 32 - Open vraag

27. Iemand heeft 1,5 liter suikeroplossing. Zij moet deze 5% maken. Hoeveel gram suiker heb je hiervoor nodig?

Slide 33 - Open vraag

28. Je hebt 10 liter Halamid oplossing 0,1% Hoeveel gr Halamid zit hierin?

Slide 34 - Open vraag

29. Je hebt 1 dl Lyortholoplossing 5%. Hoeveel gr Lyorthol zit hierin?

Slide 35 - Open vraag

30. Op de afdeling is de voorraad fysiologisch zout op, aan jou wordt gevraagd om met gedestilleerd water en keukenzout een oplossing te maken, je moet 5 zakken van 500 ml 0,4% Nacl maken.
a Hoeveel gram zout heb je nodig per zak?
b Hoeveel gram zout heb je in totaal voor alle zakken nodig?

Slide 36 - Open vraag

Einde
Dit is het einde van huiswerkles 1. 

Je hebt geoefend met: 
1. Milligrammen
2. Procenten/promille
3. Oplossingen
4. Verdunningen
5. Internationale eenheden

Slide 37 - Tekstslide