Grammatica zinsdelen H4: lijdend voorwerp les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Grammatica zinsdelen 

Lijdend voorwerp 

Doel van de les 

Aan het einde van de les heb je geoefend met het herkennen van lijdend voorwerp in een zin en heb je geoefend met het verdelen van zinsdelen.

Vertel in je eigen woorden wat een lijdend voorwerp is.

Opdracht 3 één zin

Opdracht 4

Opdracht 4 bespreken 

• Als ik je naam noem, lees je een willekeurige zin voor.
• Ik typ de zin mee op het beeldscherm. 
• We bespreken vervolgens of de zin correct is.

Zin ontleden - einddoel

Wat moet je kunnen/kennen?

• Theorievragen beantwoorden over de zinsdelen
• Zin kunnen verdelen in zinsdeelstreepjes
• Pv, ow, wg en lv vinden in een zin
• Werkwoordelijke uitdrukking vinden in een zin
• Zelf een zin maken met een gegeven volgorde

Toets opgeven

Donderdag 28 januari:
repetitie grammatica zinsdelen H1 t/m H4

Op SOM staat wat je moet leren en er staan oefeningen

Onderwerp

Persoonsvorm

Werkwoordelijk
gezegde

Lijdend voorwerp

Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.

Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.

Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.

Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.

Van der Dam / heeft / 2K2 / een online les / gegeven. 

Van der Dam heeft een online les gegeven. 

Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 

Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 

Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 

werkw. gezegde

onderwerp

persoonsvorm

zinsdelen

lijdend voorwerp

Stappenplan zin ontleden

werkw. gezegde

onderwerp

persoonsvorm

zin verdelen met streepjes

lijdend voorwerp

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin.?

"Hij speelt met de hond in de tuin."

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat is het lijdend voorwerp?

'Hanneke eet het liefst elke dag een hamburger.'

1. Hanneke
2. een hamburger
3. elke dag
4. er staat geen lijdend voorwerp in

In deze zin staat een lijdend voorwerp.

"Hij speelt met de hond in de tuin."

1. Waar
2. Niet waar

Wat is het gezegde in deze zin?

'Mijn moeder is de was in de wasmachine aan het doen.'

1. is
2. is doen
3. is aan het doen
4. is was doen

Huiswerk voor de volgende les

Huiswerk voor morgen:
Maken opdracht 2 op blz. 119