Verleden tijd 1-12

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Klankvaste werkwoorden in de verleden tijd.

Rennen

ik/jij  stam + te/de

wij    stam + te/den

Hele werkwoord - en.

Staat de laatste letter dan in 't kofschip?

Ja - schrijf met een t.

Nee- schrijf met een d.

Botsen

ik/jij  stam + te/de

wij    stam + te/den

Hele werkwoord - en.

Staat de laatste letter dan in 't kofschip?

Ja - schrijf met een t.

Nee- schrijf met een d.

Brullen

1. ik brul
2. ik brulde
3. ik heb gebruld
4. ik brulte

Leggen

1. hij heeft gelegd
2. hij legte
3. hij heeft gelegt
4. hij legde

Schreeuwen

1. Zij schreeuwt
2. Zij schreeuwte
3. Zij schreeuwde
4. Zij heeft geschreeuwd

Dansen

1. Wij dansten
2. Wij hebben gedanst
3. Wij dansden
4. Wij dansen

Huilen

1. Hij huilde
2. Hij huilte

Bouwen

1. ik bouwde
2. ik bouwte

Kussen

1. Hij kusde
2. Hij kuste

       Dictee

Hij knielde voor haar.

Rob zei enthousiast: 'Ik houd van musicals en toneel!'

Frank geniet van de voorstelling in de Amsterdamse bioscoop.

Aan de slag!

Bladzijde 56

Ben je klaar?

Ga verder met bladzijde 81.

Weten we nu hoe we een klankvast werkwoord in de verleden tijd schrijven?