Ik kan uitleggen wat de oorzaken van inflatie zijn.
Ik kan het effect van inflatie op mijn koopkracht uitleggen.
Ik kan de verandering van mijn koopkracht berekenen.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
2.3 Koopkracht
Ik kan uitleggen wat de oorzaken van inflatie zijn.
Ik kan het effect van inflatie op mijn koopkracht uitleggen.
Ik kan de verandering van mijn koopkracht berekenen.
Slide 1 - Tekstslide
Als gevolg van de oorlog in Oekraïne werd graan duurder voor bakkers. Waaraan merk je dit als consument?
Slide 2 - Open vraag
Steeds meer mensen verwarmen hun woning met een warmtepomp en rijden elektrisch. Welk gevolg heeft dit voor de prijs van elektriciteit?
Slide 3 - Open vraag
inflatie?
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
2.3 Koopkracht
Inflatie
Het CBS meet de inflatie (= stijging van het gemiddelde prijspeil).
Kosteninflatie: Producenten rekenen kostenstijging door in prijzen
Bestedingsinflatie: Prijzen stijgen doordat er meer vraag naar een product is.
Slide 6 - Tekstslide
2.3 Koopkracht
Opdrachten
Maak oefening 21, 22 en 23.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
In september 2024 bedraagt de inflatie 3,5%. Wat betekent dit?
Alle producten zijn 3,5% duurder geworden.
A
juist
B
fout
Slide 9 - Quizvraag
Ten opzichte van september 2023, zijn de prijzen met 3,5% gestegen.
Wat is hiervan het gevolg?
A
Ik kan gemiddeld meer goederen en diensten kopen met hetzelfde geld.
B
Ik kan gemiddeld minder goederen en diensten kopen met hetzelfde geld.
Slide 10 - Quizvraag
Ten opzichte van september 2023, is mijn loon met 4% gestegen.
Wat is hiervan het gevolg?
A
Ik kan gemiddeld meer
goederen en diensten kopen.
B
Ik kan gemiddeld minder
goederen en diensten kopen.
Slide 11 - Quizvraag
Ten opzichte van september 2023, zijn de prijzen met 3,5% gestegen. Mijn loon is met 4% gestegen.
Wat is hiervan het gevolg?
A
Ik kan nu 0,5% meer goederen
en diensten kopen.
B
Ik kan nu 3,5% meer goederen
en diensten kopen.
C
Ik kan nu 4% meer goederen
en diensten kopen.
D
Ik kan nu 7,5% meer goederen
en diensten kopen.
Slide 12 - Quizvraag
2.3 Koopkracht
Koopkracht
Je koopkracht is de hoeveelheid producten die je kan kopen met je inkomen.
Door inflatie neemt koopkracht af.
Door inkomensstijging neemt koopkracht toe.
De koopkrachtontwikkeling verschilt voor verschillende groepen.
Slide 13 - Tekstslide
2.3 Koopkracht
Opdrachten
Maak oefening 24, 25, 26.
Slide 14 - Tekstslide
2.3 Koopkracht
Nominaal en reëel inkomen
Met nominaal inkomen bedoelen we het inkomen dat je in euro's verdient.
Stijgt je nominaal inkomen procentueel meer dan de inflatie, dan stijgt je koopkracht. Mijn nominaal inkomen stijgt met 3 %. De inflatie bedraagt 2%. Mijn koopkracht stijgt met 1%.
Stijgt je nominaal inkomen procentueel minder dan de inflatie, dan daalt je koopkracht. Mijn nominaal inkomen stijgt met 1%. De inflatie bedraagt 2%. Mijn koopkracht daalt met 1%.
Bij het reëel inkomen hou je wel rekening met de inflatie.
Slide 15 - Tekstslide
2.3 Koopkracht
Opdrachten
Maak oefening 24, 25, 26.
Maak oefening 27, 28, 29, 30 en 31
timer
10:00
Slide 16 - Tekstslide
2.3 Koopkracht
Ik kan uitleggen wat de oorzaken van inflatie zijn.
Ik kan het effect van inflatie op mijn koopkracht uitleggen.
Ik kan de verandering van mijn koopkracht berekenen.