Anatomie en fysiologie hart

Het hart
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Het hart

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat de bouw, functie en werking is van het hart.
  • Je kunt uitleggen wat de bouw en functie is van aders en slagaders.
  • Je kunt samenvatten hoe de bloedsomloop verloopt in het lichaam.
  • Je kunt uitleggen hoe je afwijkingen aan de hartslag van een zorgvrager kunt observeren.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen de bovendruk en onderdruk van de bloeddruk.
  • Je kunt uitleggen hoe je herkent dat een zorgvrager hoge of lage bloeddruk heeft.

Je kunt uitleggen hoe je de bloeddruk met verschillende bloeddrukmeters kunt meten bij de zorgvrager.





Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van de bloedsomloop?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hart
Uit de linker ventrikel komt de grote lichaamsslagader (aorta)

Uit de rechterventrikel komt de longslagader (arteria pulmonalis) : splitst in twee


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen de boezems en de kamers liggen de ...
Tweeslippige klep =mitraalklep.
Drieslippige klep =tricuspidaalklep.

Tussenschot (septum)
De klep tussen de rechterkamer en de longslagader is de pulmonaalklep.
De klep tussen de linkerkamer en de aorta is de aortaklep.

Slide 6 - Tekstslide

Aortaklep en pulmonaalklep liggen op de plaats waar het bloed het hart verlaat.

https://www.hartwijzer.nl/hartkleppen
De halvemaanvormige kleppen zitten aan het begin van de aorta en aan het begin van de longslagader. 

Slide 7 - Tekstslide

verhinderen het terugstromen van bloed van longslagaders en aorta naar de kamers op het moment dat de bloeddruk in de longslagader en de aorta hoger is dan de bloeddruk in de kamers.
Pericard = hartzakje
Van binnen naar buiten:
hartvlies (endocard)
hartspier (myocard)
hartzakje (pericard)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bloedsomloop
Grote bloedsomloop:
Linker atrium
Linker ventrikel
Bloed naar het lichaam via aorta
Bloed komt terug naar hart via onderste + bovenste holle ader

Kleine bloedsomloop:
Rechter atrium
Rechter ventrikel
Longslagader (arteria pulmonalis)
Longen
Via longader (vena pulmonalis) komt bloed weer in linker atrium



 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Zet de juiste woorden bij de afbeelding van het hart.

Teken (schematisch) de kleine en de grote bloedsomloop. Beschrijf daaronder de onderdelen in de juiste volgorde.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht hart

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke holte stroomt het bloed vanuit de longen?
A
Linker atrium (linker boezem)
B
Rechter atrium (rechter boezem)
C
Linker ventrikel (linker kamer)
D
Rechter ventrikel (rechter kamer)

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit welke holte stroomt het bloed naar de longen?
A
Rechter atrium
B
Linker atrium
C
Linker ventrikel
D
Rechter ventrikel

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hartspier
Via kransslagaders bloed ontvangen.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel bloed circuleert gemiddeld bij volwassene?
A
2 liter
B
5 liter
C
8 liter
D
10 liter

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedvaten
Arteria (Slagaders): zuurstofrijk en voedselrijk (behalve longslagader)
Venen (Aders): zuurstofarm bloed, kooldioxide

Arteriolen: ringen van glad spierweefsel

Slide 19 - Tekstslide

De doorsnede van een slagader loopt uiteen van tweeënhalve centimeter van de aorta of lichaamsslagader, tot een halve millimeter voor de kleinste slagadertjes. 
Sinusknoop
Bevindt zich in de rechterboezem.
Geeft  elektrische prikkels aan de hartspier af -> hartspier knijpt samen.
Gemiddeld 72 prikkels per minuut 
Vanuit de hersenen lopen er twee zenuwtakken naar de sinusknoop. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hartslag
Een hartslag bestaat uit drie fasen:

samentrekken van het hart;
ontspannen van het hart;
periode van rust van het hart.


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arteria radialis

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer hartslag
controleren?

Slide 23 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

frequentie;

ritme;
gelijkmatigheid;
spanning en volume.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een gemiddelde hartfrequentie bij volwassene?
A
30-50 slagen per minuut
B
60-90 slagen per minuut
C
90-120 slagen per minuut
D
120-140 slagen per minuut

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor kan een
verhoogde hartfrequentie
komen?

Slide 26 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Een verhoogde hartfrequentie 


  • emoties;
  • koorts (bij een temperatuurstijging van 1 °C neemt de hartfrequentie met acht tot twaalf slagen toe);
  • bloedingen;
  • hartafwijkingen;
  • bepaald medicijngebruik.




Een verlaagde hartfrequentie 

  • bij conditieverbetering;
  • tijdens de slaap;
  • bij braken;
  • bij hersenaandoeningen;
  • bij hartafwijkingen;
  • na bepaald medicijngebruik;
  • in een later stadium van shock.







Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddruk 
Millimeters kwik (mm Hg) en RR (Riva Rocci)
De bloeddruk (tensie) is de druk die in de slagaders heerst.

Bovendruk (systolische druk): heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;

Onderdruk (diastolische druk): heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoor je, voel je en zie je bij bloeddruk meten?
Het bloed oefent zoveel druk uit, dat het weer in de arm stroomt, ook al zit de manchet nog strak om de arm = bovendruk (hart trekt samen)  = Eerst hoorbare toon + eerst voelbare polsslag

  Als de druk in de manchet nog verder daalt, stroomt het bloed op een bepaald moment ook in de ontspanningsfase in de arm: de onderdruk. = De laatst hoorbare toon

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek op wat streefwaardes zijn voor bloeddruk en wat de waardes zijn voor de pols
Kind
Volwassene
Ouderen

Geef antwoord op de volgende vragen:
Wat is orthostatische hypotensie? 
Wat kunnen oorzaken zijn?
Welke klachten horen hierbij?


timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Normaalwaarden kinderen

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten bij bloeddruk meten
  • Vermeld de houding bij de gemeten waarde
  •  pomp geen lucht bij in manchet als je de waarde mist: 1 tot 2 minuten wachten -> opnieuw     meten
  • Meet niet  aan een gewonde of oedemateuze arm, een verlamde arm of een arm waar een   infuus in zit, bij voorkeur niet de arm waarbij okselkliertoilet is uitgevoerd.
  • Laat de cliënt minimaal 5 minuten zitten voor de meting. Meet de bloeddruk terwijl de cliënt zit. Let op: benen mogen niet over elkaar. Zorg dat de arm waaraan je meet, wordt ondersteund. En dat deze arm ontspannen ligt, dus geen vuist.
  • Niet praten tijdens meting.
  • Meet de bloeddruk altijd aan dezelfde arm van de cliënt.
  • Meet de bloeddruk aan beide armen als niet bekend is aan welke arm wordt gemeten. Stel de bloeddruk vast door het gemiddelde van de metingen te berekenen.

Slide 32 - Tekstslide

Eerste meting. Meet de eerste keer de bloeddruk aan beide armen. Meet je een verschil van 10 mmHg of meer (systolische bloeddruk) of 5 mmHg of meer (diastolische bloeddruk)? Voer de meting dan nog een keer uit. Is het verschil er nog steeds? Meet dan in het vervolg de bloeddruk aan de arm met de hoogste waarde.* Is er niet zo’n verschil tussen beide armen, meet dan in het vervolg aan de niet-dominante (niet-'handige') arm. Vind je een verschil groter dan 20 mmHg in de systolische bloeddruk of groter dan 10 mmHg in de diastolische bloeddruk tussen beide armen? Overleg dan met de arts.
Vilans
Eerste meting. 
Meet de eerste keer de bloeddruk aan beide armen. Meet je een verschil van 10 mmHg of meer (systolische bloeddruk) of 5 mmHg of meer (diastolische bloeddruk)? Voer de meting dan nog een keer uit. 
Is het verschil er nog steeds? Meet dan in het vervolg de bloeddruk aan de arm met de hoogste waarde.* Is er niet zo’n verschil tussen beide armen, meet dan in het vervolg aan de niet-dominante (niet-'handige') arm. Vind je een verschil groter dan 20 mmHg in de systolische bloeddruk of groter dan 10 mmHg in de diastolische bloeddruk tussen beide armen? Overleg dan met de arts.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies