Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Werkwoorden tt
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
1 / 43
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
In deze les zitten
43 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslide
en
4 videos
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Welk woord is het werkwoord (pv)?
'De hond blaft de hele nacht.'
A
hond
B
blaft
C
hele
D
nacht
Slide 3 - Quizvraag
Welk woord is het werkwoord (pv)?
'Jullie doen goed je best.'
A
Jullie
B
best
C
goed
D
doen
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord is het werkwoord (pv)?
'Onze televisie is helaas kapot.'
A
kapot
B
helaas
C
is
D
televisie
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord is het werkwoord (pv)?
'Vandaag schijnt de zon eindelijk.'
A
zon
B
schijnt
C
eindelijk
D
Vandaag
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord is het werkwoord (pv)?
'Op een laptop is de les leuker.'
A
is
B
leuker
C
Werken
D
laptop
Slide 7 - Quizvraag
Zet in verleden tijd: Ik knip, wij .............
A
knipden
B
knipten
C
kniptten
D
geknipten
Slide 8 - Quizvraag
Zet in verleden tijd: Ik schrijf, wij .............
A
schrijfen
B
schreef
C
schrijven
D
schreven
Slide 9 - Quizvraag
Zet in verleden tijd: Ik loop, wij .............
A
liepen
B
liepten
C
liepden
D
loopten
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Video
Wat is de stam (ik-vorm) van het werkwoord?
'schrijven'
A
schrijf
B
schrijv
C
schreef
D
geschreven
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de stam (ik-vorm) van het werkwoord?
'snoepen'
A
snoept
B
gesnoept
C
snoepje
D
snoep
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de stam (ik-vorm) van het werkwoord?
'betalen'
A
betaalde
B
betaal
C
betaald
D
betaalt
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de hij/zij-vorm het werkwoord?
'kruipen'
A
kruipt
B
kruipd
C
kruipte
D
kroop
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de hij/zij-vorm het werkwoord?
'betalen'
A
betaalde
B
betaal
C
betaald
D
betaalt
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de hij/zij-vorm het werkwoord?
'slaan'
A
slaant
B
slaadt
C
slaat
D
geslagen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is de hij/zij-vorm het werkwoord?
'kosten'
A
kostte
B
kost
C
kostt
D
koost
Slide 18 - Quizvraag
Hij roept, wij ............
A
roepen
B
roeppen
C
roepd
D
geroepen
Slide 19 - Quizvraag
Ik raak, wij .............
A
raaken
B
raken
C
raakken
D
raakten
Slide 20 - Quizvraag
Ik schrijf, wij .............
A
schrijfen
B
schreef
C
schrijven
D
schreven
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Video
Maak een vraagzin. Wat is het eerste woord(pv)?
'Het regent al de hele ochtend.'
A
ochtend
B
regent
C
hele
D
al
Slide 23 - Quizvraag
Typ de zin in de verleden tijd:
'Peter koopt voor zijn vader een nieuwe laptop.'
Slide 24 - Open vraag
Typ de zin in de verleden tijd:
'Kun jij Heidi even van het station halen?'
Slide 25 - Open vraag
Zet de zin in de verleden tijd. Welk woord verandert(pv)?
'Het ijs smaakt naar citroen.'
A
ijs
B
smaakt
C
naar
D
citroen
Slide 26 - Quizvraag
Typ de zin als een vraagzin:
'Peter koopt voor zijn vader een nieuwe laptop.'
Slide 27 - Open vraag
Typ de zin als een niet-vraagzin:
'Kun jij Heidi even van het station halen?'
Slide 28 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Erik en Ronald smeren een boterham.'
A
Erik en Ronald
B
smeren
C
een
D
boterham
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Rosa en Joke kopen een jurk.'
A
jurk
B
een
C
kopen
D
Rosa en Joke
Slide 30 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Achmed en Marcel leggen een vloer.'
A
Achmed
B
Marcel
C
vloer
D
leggen
Slide 31 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Yolanthe en Wesley vieren een feest.'
A
feest
B
vieren
C
Wesley
D
Yolanthe
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Onze dikke kat eet vette snoepjes.'
A
Onze
B
snoepjes
C
vette
D
eet
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'De vrachtwagen bracht veel goederen.'
Slide 34 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'De buren verkochten de oude spullen.'
Slide 35 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Mijn blinde tante breide een bedsprei.'
Slide 36 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'De jongen at de warme maaltijd.'
A
jongen
B
warme
C
at
D
maaltijd
Slide 37 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Is die oude kat naar het asiel gebracht?'
A
Is
B
die oude kat
C
asiel
D
gebracht
Slide 38 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'De paprika's worden gesneden in juni.'
A
paprika's
B
gesneden
C
juni
D
worden
Slide 39 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Langs de duinrand wordt een fietspad aangelegd.'
Slide 40 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
'Mijn ouders zijn teleurgesteld naar huis gegaan.'
Slide 41 - Open vraag
Lukte het de werkwoorden (persoonsvorm) te vinden?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 42 - Poll
Slide 43 - Video
Meer lessen zoals deze
Werkwoorden vervoegen
Maart 2024
- Les met
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Spelling persoonsvorm in de tt
Juni 2019
- Les met
36 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Spelling persoonsvorm in de vt
Juni 2019
- Les met
25 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
4 Taal deel 1
Maart 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Lager onderwijs
pv vt
Juli 2020
- Les met
17 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
H.2: PV-vt
Oktober 2023
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Week 40 klas 1/2 spelling pv tt + vt
September 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefentoets taalverzorging mh1
Februari 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1