- Open je schrift (opdracht 2) en leg je werkblad op tafel
Pak je Chromebook en log in via LessonUp met de code
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Tegenargumenten en weerleggingen
Welkom H3H!
-Doe je boek open op blz. 75
- Open je schrift (opdracht 2) en leg je werkblad op tafel
Pak je Chromebook en log in via LessonUp met de code
Slide 1 - Tekstslide
Planning
- Startopdracht
- Herhaling H3 lezen
- Nakijken huiswerk
- Uitleg H4 lezen
- Aan de slag met het huiswerk
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Je kunt onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.
Slide 3 - Tekstslide
Terugblik lezen H3:
Wat is het verschil tussen een standpunt en argument?
Wat is het verschil tussen een feitelijk en waarderend argument?
Welke argumentatieschema's ken je?
Slide 4 - Tekstslide
Startopdracht
Maak een blokjesschema bij het standpunt + de argumenten op de volgende slide. Kies uit:
enkelvoudige, nevenschikkende of onderschikkende argumentatie.
Slide 5 - Tekstslide
Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want ze heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een boekhandel gewerkt.
timer
3:00
Zij is de juiste persoon voor die baan van boekverkoopster, want ze heeft ruime ervaring in die branche. Ze heeft namelijk al twee jaar bij een boekhandel gewerkt.
Slide 6 - Tekstslide
Onderschikkende argumentatiestructuur
Zij is de juiste persoon voor die baan als boekverkoopster
Zij heeft ruime ervaring in die branche
Ze heeft namelijk al twee jaar bij een boekhandel gewerkt
Slide 7 - Tekstslide
Signaalwoorden standpunt
Ik vind..
Volgens ons...
Zij denkt dat...
De schrijver is van mening dat...
Onze conclusie is dat...
Dus...
Daarom...
Kortom...
Slide 8 - Tekstslide
Signaalwoorden argument
Dat blijkt uit....
immers...
namelijk...
omdat....
de reden hiervoor is....
want....
Slide 9 - Tekstslide
Enkelvoudig
Standpunt
Argument
Slide 10 - Tekstslide
Onderschikkend
Standpunt
Argument
Ondersteunend argument
want
dus
Slide 11 - Tekstslide
Nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en
Slide 12 - Tekstslide
Je vindt iets - je hebt een standpunt
Je vertelt waarom je dat vindt - je geeft argumenten.
Voorbeeld:
standpunt: Ik ben blij dat ik maandagochtend niet hoefde te fietsen.
Argumenten:
- Het was zo glad dat er allerlei ongelukken gebeurden.
- Ik ben bang om onderuit te gaan.
Lezen H3: argumentatie
waarderend argument
Feitelijk argument
Slide 13 - Tekstslide
Ik vind het prettiger om naar de bioscoop C-cinema te gaan in Bergen op Zoom, want die bioscoop is bij mij om de hoek.
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument
Slide 14 - Quizvraag
Ik vind het prettiger om naar C-cinema te gaan in Bergen op Zoom, want die popcorn is daar zo lekker.
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument
Slide 15 - Quizvraag
Huiswerk bespreken
H3 - Lezen
Opdracht 2 blz. 75-76
Schrijfopdracht:
Brief aan je ouders
Slide 16 - Tekstslide
Berichtje aan je ouders
Geef je werkblad aan je buurman/buurvrouw
Verplaats je in zijn/haar ouders
Bedenk een reden waarom het niet mag. Reageer op het bericht en schrijf dit in het vakje bij 'jouw ouders'
Geef de brief terug. Probeer je ouders tóch te overtuigen en reageer op de reden die zij hebben gegeven in het laatste vakje.
Slide 17 - Tekstslide
H4 lezen argumentatie 2
In een betogende tekst wil een schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Dit kan hij doen door een standpunt met argumenten te ondersteunen. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt niet kloppen. We noemen dit weerleggen.
Slide 18 - Tekstslide
H4 - Tegenargumenten en weerlegging
Niet eens met een argumentatie? Je kunt dan argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of de argumenten weerleggen.
Aantekening: schrijf dit in je schrift!
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt
Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument
Slide 19 - Tekstslide
Signaalwoorden weerlegging
Signaalwoorden van tegenstelling zijn bijvoorbeeld:
maar
echter
toch
daar staat tegenover
dat
hoewel
daarentegen
dat ligt heel anders
tenzij
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld
Standpunt:
De Canarische eilanden zijn ideale vakantiegebieden
Argument:
De zon schijnt er altijd
Tegenargument:
In de zon liggen is slecht voor je gezondheid (huidkanker)
Weerlegging:
Je moet niet te lang achter elkaar in de zon gaan liggen en je goed insmeren met zonnebrand, dan kan het geen kwaad
Slide 21 - Tekstslide
standpunt, argument en tegenargument
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.
Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
standpunt
argument
tegenargument
Slide 22 - Tekstslide
standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.
Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Maar anders is er weinig over ons verleden waarop we trots kunnen zijn.
tegenargument
weerlegging
argument
standpunt
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Weerlegging
Nu jullie!
(Standpunt): Ik vind dat er GEEN telefoonverbod nodig is op onze school.
(Argument):
(Tegenargument):
(Weerlegging):
timer
5:00
Slide 27 - Tekstslide
Een weerlegging gaat in tegen ...
A
het tegenargument
B
het standpunt
Slide 28 - Quizvraag
Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.
C
Er is geen verschil, dit is het zelfde.
Slide 30 - Quizvraag
Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
neven- en
onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie
Slide 31 - Quizvraag
Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
neven- en onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie
Slide 32 - Quizvraag
Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt
Slide 33 - Quizvraag
Signaalwoorden voor een tegenargument zijn:
A
ook, daarnaast
B
dus, vervolgens
C
echter, integendeel
D
om te
Slide 34 - Quizvraag
Herhaling argumentatiestructuur
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 35 - Sleepvraag
Aan de slag
H4 lezen: argumentatie (2)
Huiswerk voor vrijdag 1 maart
Maken: opdracht 1 op blz. 107
Hoe: zelfstandig de tekst lezen, daarna mag je zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Klaar? Ga alvast verder met opdracht 2 op blz. 108.