In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
BONJOUR
Mobiels in de telefoontas
Prend l'ordinateur
Ga naar Lesson-up en log in... (nom - naam)
Prend un livre, un cahier et un stylo
Slide 1 - Tekstslide
Aujourd'hui,
c'est le...
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Paris - Ville de l'amour
Paris - Ville lumière
Paris - Ville de la mode
Parijs is dé stad van de mode, het creeëren en van de luxe. Menig modemerk, van Chanel tot Dior tot Louis Vuitton, heeft roots in Frankrijk. Op de Champs-Élysées kun je de modewinkels in, en ieder halfjaar kun je getuige zijn van de Paris Fashion Week, georganiseerd door de FHCM (Fédération de la Haute Couture et de la Mode).
Slide 4 - Tekstslide
Ville de la mode
Luxe merken
Champs-Elysées
Fashion week - quatre villes
Slide 5 - Tekstslide
Aujourd'hui, c'est le ...
Objectif: Aan het einde van de les kun je een gesprek over winkelen begrijpen (gericht luisteren) en ken je woorden die met winkelen te maken hebben.
Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?
- Introduction - Chapitre 3
- Faire du shopping
Slide 6 - Tekstslide
Bonjour
On va faire du shopping
Slide 7 - Tekstslide
Fous de shopping
Objectifs (doelen) - iets kopen - vertellen over kleding en winkelen - vertellen wat je leuk / niet leuk vindt
- een product beschrijven
- herhaling getallen
Slide 8 - Tekstslide
Faire du shopping
Slide 9 - Tekstslide
faire
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
fais
faites
fait
fais
font
faisons
Slide 10 - Sleepvraag
Les vêtements
Slide 11 - Tekstslide
La jupe
Le blouson
Le jeans
Les baskets
Les chaussettes
La robe
Le pull
Les bottes
La chemise
Le short
La casquette
Les talons
Slide 12 - Sleepvraag
le pantalon
la robe
les chaussures
essayer
Tu fais quelle taille?
Je fais du S.
l'argent de poche
Il coute combien?
C'est cher.
Slide 13 - Sleepvraag
Qu'est-ce qu'il porte?
A
Il porte des baskets noirs.
B
Il porte des chaussettes noires.
C
Il porte des baskets bleus.
D
Il porte des chaussettes bleues.
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un jeans noire.
B
Il porte un jeans noir.
C
Il porte un jeans noirs.
D
Il porte un jeans noires.
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?