Je weet welke regels je moet toepassen om werkwoorden goed te kunnen spellen.
Doel van deze les:
Je kunt werkwoordsvormen herkennen en je weet welke regels erbij horen.
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht
1. Elk tweetal krijgt een pak met 36 kaartjes
2. Op een kaartje kan staan:
- een vorm van een werkwoord (bijvoorbeeld 'bakte')
- een omschrijving van de vorm (bijvoorbeeld 'VT EV')
- een regel die bij een werkwoordsvorm hoort (bijvoorbeeld 'stam + t')
3. Zoek setjes van 3 die bij elkaar horen. Zo krijg je 12 setjes die kloppen.
Klaar? Schrijf op een geel briefje wat je geleerd hebt én wat je nog moeilijk vindt of wilt vragen. Maak een oefenbladzijde in je syllabus tot ik bij jullie kom.
Slide 4 - Tekstslide
Afronding
Wat heb je geleerd?
Kun je werkwoordsvormen herkennen en weet je welke regels erbij horen?
Wat vind je nog moeilijk?
Slide 5 - Tekstslide
einde
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht 1: in stilte voor jezelf
Je krijgt op het scherm allemaal vormen van werkwoorden te zien.
Bekijk deze werkwoorden goed.
Verdeel de werkwoorden in 2 groepjes.
Bedenk bij elk groepje een titel.
Na 1 minuut bespreek je met je buur wat jullie hebben ontdekt.