U.7

El placer de viajar 
  • persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp
  • werkwoorden met een onregelmatige 1e persoon
  • también, tampoco
  • Presente Perfecto
  • onregelmatige vormen
  • gebruik muy/mucho
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

El placer de viajar 
  • persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp
  • werkwoorden met een onregelmatige 1e persoon
  • también, tampoco
  • Presente Perfecto
  • onregelmatige vormen
  • gebruik muy/mucho

Slide 1 - Tekstslide

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord

Ik heb gewerkt.
Zij zijn naar het werk gegaan.

Slide 2 - Tekstslide

De Perfecto (v.t.t.)
 In het Spaans gebruik je om de v.t.t. te maken alleen het 
hulpwerkwoord haber + participio (= voltooid deelwoord)

He trabajado. = Ik heb gewerkt.
Han ido al trabajo . = Zij zijn naar het werk gegaan.

 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je de Perfecto? 
haber
1. he 
2. has                    + participio
3. ha                               =
1. hemos               + stam           + ado (-ar werkwoorden)
2. habéis                                        + ido   (-er en -ir werkwoorden)
3. han 

Slide 4 - Tekstslide

Ejemplos
1. He visitado el museo.              Ik heb het museum bezocht.
2. ¿Has trabajado hoy?               Heb jij vandaag gewerkt?
3. Pablo no ha comido.                Pablo heeft niet gegeten
1. Hemos bebido un vino.           Wij hebben wijn gedronken.
2. ¿Habéis vivido en Cuba?       Hebben jullie in Cuba gewoond?
3. Han dormido mucho.              Zij hebben veel geslapen.
  

Slide 5 - Tekstslide

Tekstboek p.67 
nr. 9
a.  Lees de ansichtkaart.
b. Wat heeft Lucía in haar vakantie gedaan?
c. Onderstreep alle werkwoorden die in de Perfecto staan.
 

Slide 6 - Tekstslide

Formas irregulares

Onregelmatige vormen 

(Zie paragraaf 7.4 p.126)
abrir - abierto
decir - dicho
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
escribir - escrito
volver - vuelto
Ojo:
ir - ido
ser - sido
leer - leído



Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de Perfecto?
  • voor gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden. De Perfecto komt vaak voor in combinatie met  hoy, esta semana, este año, etc.
  • voor gebeurtenissen waarvan het tijdstip niet van belang is. Vaak in combinatie met alguna vez, muchas veces, todavía (no), ya, (no)...nunca

Slide 8 - Tekstslide

Esta semana yo__________ mucho café

A
ha bebido
B
hemos bebido
C
he bebido
D
has bebido

Slide 9 - Quizvraag

Hoy nosotros no_______________ clase.
A
has tenido
B
hemos tenido
C
ha tenido
D
han tenido

Slide 10 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van escribir is:
El participio de escribir es:
A
escrito
B
escribido
C
escribo
D
escribe

Slide 11 - Quizvraag

¿Qué has hecho este fin de semana?
Wat heb je dit weekend gedaan?
A
He visto muchas películas.
B
Has visto muchas películas.
C
He vido muchas películas

Slide 12 - Quizvraag

decir
abrir
escribir
hacer
ir
ser
volver
   dicho
abierto
  escrito
   hecho
  ido
   sido
  vuelto

Slide 13 - Sleepvraag

Welke werkwoorden
hebben een onregelmatig voltooid deelwoord?

Slide 14 - Woordweb

¿Como se dice?
Ik vond de film heel leuk. Gebruik de Perfecto.

Slide 15 - Open vraag

¿Has montado en globo alguna vez?
Sí, he montado en globo una vez.

No, nunca he montado en globo.
No, no he montado nunca en globo.

Sí, una vez.
Sí, muchas veces.
No, nunca.

Slide 16 - Tekstslide

Het gebruik van muy/mucho
  • Muy (heel, erg) staat voor: - bijvoeglijke naamwoorden                                                                        - bijwoorden
  • Mucho (heel, veel, vaak) is als bijwoord onveranderlijk en staat bij het werkwoord of alleen
  • Mucho (veel, vele) is als bijvoeglijk naamwoord veranderlijk en richt zich in getal/geslacht naar het zelfstandig naamwoord.

Slide 17 - Tekstslide

muy 
1. Muy + bijvoeglijk nw. (adjetivo)
  • Es una ciudad muy bonita
  • Tiene plazas muy antiguas.
  • También es muy grande.
  • Los edificios son muy altos.

Slide 18 - Tekstslide

muy 
2. Muy + bijwoord (adverbio)
  • Llego a casa muy tarde.
  • Vive muy lejos.
  • El examen es muy temprano.
  • Tú hablas muy bien español.

Slide 19 - Tekstslide

mucho  
3. Mucho + werkwoord of alleen
  • He viajado mucho en avión.
  • Los bares me han gustado mucho
  • ¿Te gusta? - Sí, mucho,

Slide 20 - Tekstslide

mucho-a/-os/-as
4. Mucho/-a/-os/-as + zelfstandig naamwoord (sustantivo) 
  • En Mallorca hay mucho turismo
  • También hay mucha oferta cultural.
  • Sevilla tiene muchos  monumentos .
  • También hay muchas plazas

Slide 21 - Tekstslide

No hay nada perfecto
  1. Luister naar de dialogen.
  2. Wat is het probleem?
  3. Hoe spreek je iemand aan?
  4. Hoe vertel je wat je klacht/probleem is.
  5. Hoe verontschuldig je je?
  6. Hoe reageer je op een klacht?

Slide 22 - Tekstslide

Iemand aanspreken
  • oiga/oye
  • buenos días,buenas tardes..
  • por favor,...
  • mire/mira
Klagen
  • Perdone, pero no he pedido sopa, sino ensalada.
  • Mire, es que tengo un pequeño problema. He reservado la habitación con bañera y sólo tengo ducha.
  • Tenemos un problema. El aire acondicionado no funciona.

Slide 23 - Tekstslide

Zich verontschuldigen
  • ¿Ensalada? Disculpe, ahora mismo la traigo.
  • Lo siento. Ha sido un error. Enseguida le damos una con bañera.
  • Ah sí, perdone las molestias. Ya tenemos otro coche para usted.
Reageren
  • No pasa nada.
  • Está bien, gracias.
  • Gracias, muy amable (de usted).

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video