Op de dag zelf: hoy – vandaag; esta tarde – vanmiddag; despues de comer – na het eten.
Hoy he holgazaneado todo el día. – Vandaag heb ik de hele dag geluierd.
De tijd heeft nog verband met het heden: este mes – deze maand; este fin de semana – dit weekend.
Esta semana he trabajado mucho. – Deze week heb ik hard gewerkt.
Geen concrete tijdsaanduiding: ya – al; nunca – nooit; muchas veces – vaak.
Nunca he estado en Argentina. – Ik ben nog nooit in Argentinië geweest.