29 Scheidbare werkwoorden

Scheidbare werkwoorden
aan + trekken = aantrekken
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Scheidbare werkwoorden
aan + trekken = aantrekken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg 
Video over scheidbare werkwoorden

volgende slide: 
video Juf M (vanaf 4.22 min.)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

aantrekken
hele werkwoord: aantrekken
                                    aan - trekken

ik-vorm:                   ik trek aan

Slide 7 - Tekstslide

aantrekken
aan - trekken

ik trek aan
jij trekt aan
hij/zij trekt aan



wij trekken aan
jullie trekken aan
zij trekken aan

Slide 8 - Tekstslide

uittrekken
uit - trekken

ik trek uit
jij trekt uit
hij/zij trekt uit



wij trekken uit
jullie trekken uit
zij trekken uit

Slide 9 - Tekstslide

weggooien
weg - gooien

ik gooi weg  
jij gooit weg
hij/zij gooit weg



wij gooien weg   
jullie gooien weg  
zij gooien weg

Slide 10 - Tekstslide

opruimen
op - ruimen

ik ruim op
jij ruimt op
hij/zij ruimt op



wij ruimen op
jullie ruimen op 
zij ruimen op 

Slide 11 - Tekstslide

schoonmaken
schoon - maken

ik maak schoon
jij maakt schoon
hij/zij maakt schoon



wij maken schoon 
jullie maken schoon 
zij maken schoon 

Slide 12 - Tekstslide

opstaan
op - staan

ik sta op 
jij staat op
hij/zij staat op



wij staan op  
jullie staan op  
zij staan op  

Slide 13 - Tekstslide

uitdoen
uit - doen

ik doe uit 
jij doet uit
hij/zij doet uit



wij doen uit  
jullie doen uit 
zij doen uit 

Slide 14 - Tekstslide

afwassen
af - wassen

ik was af
jij wast af
hij/zij wast af



wij wassen af
jullie wassen af
zij wassen af

Slide 15 - Tekstslide

opendoen
open - doen

ik doe open 
jij doet open
hij/zij doet open



wij doen open 
jullie doen open
zij doen open

Slide 16 - Tekstslide

inschenken
in - schenken

ik schenk in 
jij schenkt in
hij/zij schenkt in



wij schenken in 
jullie schenken in
zij schenken in

Slide 17 - Tekstslide

Wat is goed?
A
hij aantrekt
B
hij aantrekken
C
hij trekt aan
D
hij trekken aan

Slide 18 - Quizvraag

Wat is goed?
A
hij weggooit
B
hij gooit weg
C
hij weggooien
D
hij gooien weg

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed?
A
jullie wassen af
B
jullie afwassen
C
jullie wast af
D
jullie afwast

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed?
A
wij uitdoen
B
wij uitdoet
C
wij doet uit
D
wij doen uit

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed?
A
ik opsta
B
ik opstaan
C
ik sta op
D
ik staat op

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed?
A
jij doet open
B
jij doe open
C
jij opendoet
D
jij opendoen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is goed?
A
zij schenk in
B
zij schenkt in
C
zij inschenkt
D
zij inschenken

Slide 24 - Quizvraag

De volgende vragen moet je zelf invullen.
Gebruik een - tussen de delen van het werkwoord.

Voorbeeld:
inschenken
in - schenken

Slide 25 - Tekstslide

Wat zijn de twee delen van:
voorlezen

Slide 26 - Open vraag

Wat zijn de twee delen van:
weggeven

Slide 27 - Open vraag

Wat zijn de twee delen van:
afwassen

Slide 28 - Open vraag

Wat zijn de twee delen van
schoonmaken

Slide 29 - Open vraag

Wat zijn de twee delen van:
opendoen

Slide 30 - Open vraag

Wat zijn de twee delen van:
neerzetten

Slide 31 - Open vraag

De volgende vragen moet je zelf invullen.

Voorbeeld:
Het meisje ... (inschenken)
schenkt in

Slide 32 - Tekstslide


Het meisje ... (inschenken)

Slide 33 - Open vraag


Jullie ... (weggooien)

Slide 34 - Open vraag


Mijn broer ... (weggooien)

Slide 35 - Open vraag


Mijn ouders ... (voorlezen)

Slide 36 - Open vraag


Wij ... (uitdoen)

Slide 37 - Open vraag


Jij ... (opendoen)

Slide 38 - Open vraag


De mensen ... (opstaan)

Slide 39 - Open vraag


Ik ... (aantrekken)

Slide 40 - Open vraag


Jij ... (binnenkomen)

Slide 41 - Open vraag

Nu zelf aan de slag 
Les 26 
blz. 97 lezen

Slide 42 - Tekstslide

blz. 98 lezen

werkwoorden met 
   ver- (verhuizen, vertalen)
   be- (betalen, bereiken)
   her- (herhalen, herkennen)
zijn NIET scheidbaar!!

Slide 43 - Tekstslide

In je schrift: de hele zin

Slide 44 - Tekstslide

Klaar?
Laat je werk controleren. 

Daarna oefenen in Aerobe 


Slide 45 - Tekstslide