4v les 1 09-09

Le mardi 10 septembre
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Le mardi 10 septembre

Slide 1 - Tekstslide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Quiz sur les adjectifs (de bijvoeglijke naamwoorden)
3. Prononciation des mots "Ecrire" p.102
4. Grammaire II: Les verbes en -ER + Aller, Avoir, Être + Faire
5. Travail individuel 
6. Quiz vocabulaire "Ecrire" 
7. Zijn de doelen bereikt? 

Slide 2 - Tekstslide

1. Les buts du cours
Kennis
-Je kan de volgende werkwoorden vervoegen: avoir, etre, faire, aller + de er-werkwoorden. 
-Je hebt de uitspraak van de woorden "écrire" geoefend.

Schrijfvaardigheid
-Je kunt een korte tekst schrijven over jezelf op A2+ niveau.






Slide 3 - Tekstslide

2. Quiz sur les adjectifs
Prends ton cahier et réponds aux questions. VRAI ou FAUX ?
A. J'habite dans une ville beau. 
B. Le livre est sur la petite table bleue.
C. Floor a les marrons yeux. 
D. Elle porte toujours des vêtements souple. 
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Grammaire I: Het bijvoeglijk naamwoord
Kijk naar de voorbeelden en beantwoord de vragen. 
J'habite dans un petit village. Tu habites dans un appartement moderne et mes parents habitent dans un quartier tranquille.

Wat is de rol van een BN in een zin?
Waar is de plek van een BN in een zin in het Frans? Zijn er uitzonderingen? 

Slide 5 - Tekstslide

3. La prononciation des mots
Prends ton livre à la page 102 et lis les mots "Écrire". 
Attention à la prononciation.

Slide 6 - Tekstslide

4. Grammaire II: Manuel page 74-
-De Regelmatige werkwoorden op -ER = page 74
- "Aller" (gaan) = page 81 
- "Avoir" (hebben) = page 82
- "Être" (zijn) = page 90 
- "Faire" (doen/maken) = page 90

Hoe kun je de werkwoorden oefenen? Met Verbuga!

Slide 7 - Tekstslide

5. Le travail du jour
En autonomie:
Faire les exercices "Écrire" 14 à 17 pages 18-20

Tu as fini ? 
-Termine le travail de la semaine dernière. 
-Apprends le vocabulaire "Écrire" et "Écouter".




Slide 8 - Tekstslide

6. Quiz: les mots pensum 1.3
Prends ton cahier et participe au quiz.

Schrijf de vertaling van het woord dat je hoort. 

Bonne chance! :)

Slide 9 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
1. Een BN zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
-> Bijv.: Le livre bleu. Bleu is een BN, het zegt iets over het boek.
 
2. De vorm van het BN is veranderlijk. 
-Vrouwelijk enkelvoud: +e (meestal). Bijv.: La maison bleue.
Let op! -e blijft -e / -er  wordt -ère/ -f wordt -ve/ -x wordt -se
!! Dubbele medeklinker: -el = -elle/ -on = -onne/ -en = -enne


Slide 10 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-De afwijkende en onregelmatige BN (zie blz. 40)
-> beau = belle, nouveau = nouvelle, long = longue, vieux=vieille..
3. Mannelijk + vrouwelijk meervoud: +s (meestal)
-Let op: -s blijft -s (bijv. gris, gros...)/ -x blijft -x (Bijv. heureux...)
                 -al wordt -aux (bijv. animal/animaux)
                 -eau wordt -eaux (bijv. beau/beaux..)
-2 uitzonderingen: de kleuren marron en orange hebben 1 vorm

Slide 11 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord (blz. 39-41)
-3 speciale vormen: beau, nouveau en vieux
-> voor een klinker/stomme h= bel, nouvel, vieil
Bijv.: un bel homme, un nouvel appartement, un vieil ami.

-De plaats van een BN in een zin is meestal achter het ZN
Behalve 17 BN die altijd vóór het ZN moeten zijn (zie blz. 41).
->beau, bon, joli, haut, long, petit, jeune, vieux, grand, gros...

Slide 12 - Tekstslide

5. Wat heb je tijdens de les geleerd?

Slide 13 - Open vraag