11.4 Je lijkt op

11.4 Je lijkt op...
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

11.4 Je lijkt op...

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag:
- Leerdoelen
- Het 'Biologische momentje' van de dag...
Uitleg nieuwe stof

Check HW (voorgaande weken)
Werken aan opdrachten 11.4

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen:
Na deze les kun je: 
  • Uitleggen waaruit chromosomen bestaan.
  • Uitleggen wat de functie is van DNA.
  • Uitleggen dat bepaalde stukjes van een chromosoom jouw erfelijke eigenschappen bepalen
  • Benoemen hoeveel chromosomen en chromosomenparen de mens heeft.
  • Hoe je kan zien aan een karyotype of het van een man of een vrouw betreft. 
  • Uitleggen wat een gen en een allel is.
  • Het verschil tussen genotype en fenotype benoemen. 
  • Het verschil benoemen tussen erfelijke en niet-erfelijke aandoeningen. 

Slide 3 - Tekstslide

Het 'Biologische momentje' van de dag...
De kern van een cel zorgt ervoor dat alles goed verloopt in de cel. Dit kan niet gebeuren zonder DNA. DNA bevat namelijk alle (codes) om eiwitten mee te maken. Deze eiwitten vervullen allemaal hun eigen functie die zo belangrijk is om te kunnen leven.
  • Meer dan 96 % van je DNA is gelijk aan dat van een chimpansee.
  • Slechts 3 % van je DNA heeft de code voor een eiwit. Van de rest is de functie nog onbekend.
  • Je kan genen van het ene organisme in een ander organisme zetten. Zo kunnen genen uit
      kwallen in muizen worden gezet.
  • Het DNA van een mens bestaat uit 6 miljard letters A, T, C en G.
  • Een mens heeft ± 21.000 genen (erfelijke eigenschappen).
  • Het DNA in 1 cel is wel 2 meter lang. Vergelijk het met een dun draadje van 20 km die in een tennisbal zit.

Slide 4 - Tekstslide

Van groot naar klein

Slide 5 - Tekstslide

Chromosomen:
  • Celkern – Chromosomen – DNA.
  • 46 chromosomen (23 paren) lichaamscel.

  • Lichaamscel: 2 stuks per chromosoom
     (1 van vader, 1 van moeder). 

  • Geslachtscellen: 23 chromosomen, één exemplaar.
  • Bevruchting: 23 V + 23 M = 46 in zygote.

  • Genoom: alle chromosomen samen.

Slide 6 - Tekstslide

  • 23 chromosomen van je moeder
  • 23 chromosomen van je vader
  • Is samen weer 46, dit maakt jouw 1ste lichaamscel

Slide 7 - Tekstslide

Geslachtschromosomen bepalen het geslacht van een organisme.
Welke geslachtschromosomen heeft een jongen?
A
XX
B
XZ
C
XY
D
YY

Slide 8 - Quizvraag

Karyotype:
  • De chromosomen zijn genummerd 1 t/m 22 en X/Y.
  • Autosomen: eerste 22 paren.
  • (+) 2 Geslachtschromosomen:
      X- en het Y- chromosoom (23e paar). 
  • XX = vrouw, XY = man.

  • Karyotype

  • 1 chromosoom teveel? bijv. Down syndroom.
  • 1 chromosoom te weinig? bijv. Turner Syndroom

Slide 9 - Tekstslide

50% kans op een jongen of meisje

Slide 10 - Tekstslide

Genen zijn erfelijke eigenschappen.
Je erft ze van je ouders.
Welke genen/erfelijke eigenschappen
kan jij noemen?

Slide 11 - Woordweb

Erfelijke eigenschappen: 
  • In de celkern ligt: DNA - DNA codeert voor: eiwitten - eiwitten regelen alles in een cel.

Erfelijke eigenschappen worden niet bepaalde door een heel chromosomenpaar maar door een kleine stukjes...
  • De DNA-code voor 1 eigenschap: gen
  • Varianten voor deze eigenschap: allel
  • Elk gen bestaat uit 2 allelen, op elk chromosoom één. 
  • Deze allelen vormen samen de code voor een eigenschap. 
  • Voor veel eigenschappen zijn er meer dan twee allelen.
  • soms werken er ook meerdere genen samen (bijv. oogkleur + spikkeltjes)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

De variant van een eigenschap noemen we een.............
Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allel

Slide 14 - Sleepvraag

Genotype:
  • De informatie op al je genen.
  • Bepaald door je erfelijke eigenschappen
     (ook aanleg voor bijv. sport/muziek).

  • Is niet aanpasbaar.
  • Bijvoorbeeld: je hebt een blanke huid.

  • We geven hier een lettercombinatie aan. 
    (andere keer uitleg over)
Fenotype:
  • Hoe je genotype tot uiting komt, dus dat wat je ziet van een eigenschap (uiterlijk).
  • Bepaald door het genotype en omgeving.
     (trainen en oefenen voor sport/muziek)

  • Kun je aanpassen (bijv. haar verven, bruin worden door de zon, kleurlenzen dragen. 
  • Bijv. je huid wordt donkerder door de zon. 

  • Niet erfelijke eigenschappen: Fenotype volledig bepaald door omgeving, niet door genotype (bijv. litteken).

Slide 15 - Tekstslide

FAS (foetaal alcohol syndroom) ontstaat doordat de moeder drinkt tijdens de zwangerschap.

Wat voor aandoening is het?
A
Erfelijke aandoening
B
Aangeboren aandoening

Slide 16 - Quizvraag

Aangeboren aandoeningen: 
  • Niet erfelijk: door schadelijke stoffen of
      ziekteverwekkers die door de placenta komen.
  • Erfelijk: Door een fout in de structuur van
     1 chromosoom (bijv. kleurenblindheid)

  • Of door een fout in het aantal chromosomen in de celkern
  • Bijv. 47 i.p.v. 46 chromosomen,
     bij paar 21 dus 1 teveel --> syndroom van Down
     Ontstaan uit een eicel met 24 chromosomen i.p.v. 23. 


Slide 17 - Tekstslide

Prenataal onderzoek:
  • Aandoeningen tijdig opsporen d.m.v. prenataal onderzoek (onderzoek voor de geboorte: 
      - vruchtwaterpuntie (opzuigen vruchtwater voor onderzoek cellen embruo/foetus)
      - vlokkentest (wegnemen cellen placenta voor onderzoek)
      - NIPT test (bloedafname bij moeder voor onderzoek)

Slide 18 - Tekstslide

Klaar met de uitleg!
- Vragen
- 11.4: opdrachten maken

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video