H3B - Fictie (les 1)

Programma
3.1 Fictie:
- Fictie vs. non-fictie
- Hoofdpersonen en bijfiguren
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma
3.1 Fictie:
- Fictie vs. non-fictie
- Hoofdpersonen en bijfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Fictie zijn verzonnen verhalen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Fictie vs. non-fictie
Fictie
- Verzonnen verhalen
- Realistische verhalen: kunnen in het echt gebeuren
- Niet-realistische fictie: kunnen niet in het echt gebeuren

Non-fictie
- Teksten die over de werkelijkheid gaan

Slide 3 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van non-fictie.

Slide 4 - Open vraag

Noem een voorbeeld van niet-realistische fictie.

Slide 5 - Open vraag

Dit boek is fictie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Hoe leer je personages
van een boek kennen?

Slide 7 - Woordweb

De manieren om een personage te leren kennen
1. De schrijver vertelt over hun uiterlijk/gedrag.
Boaz heeft vandaag een nette pantalon en een witte blouse aangetrokken.
2. Je leert hen kennen door hun gedrag, hun taalgebruik, gedachtes en hun emoties.
Dit verhaal maakte haar erg verdrietig. Waarom zou iemand zoiets doen? 
3. Door wat andere verhaalpersonages over hen zeggen of denken.
Ik vind hem maar een aparte man. Ik kan hem nooit peilen. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is kenmerkend
voor een hoofdpersoon?

Slide 9 - Woordweb

Wat is kenmerkend
voor een bijfiguur?

Slide 10 - Woordweb

Hoofdpersonen en bijfiguren
Hoofdpersoon:
- Je weet veel over hun gedachtes/gevoelens;
- Je leert hun karakter kennen;
- Ze maken een ontwikkeling door.

Bijfiguren:
- Je komt weinig over hun karakter te weten;
- Ze hebben weinig verschillende eigenschappen;
- Ze veranderen nauwelijks tot niet. 

Slide 11 - Tekstslide

Bijfiguren
Type:
- Sommige bijfiguren reageren steeds op dezelfde manier;
- Ze zijn voorspellend;
- Ze hebben een vaste rol in het verhaal;
- Ze worden als een stereotype neergezet.

Voorbeeld: de pestkop van de klas die altijd vervelende opmerkingen maakt. 

Slide 12 - Tekstslide

Relaties tussen verhaalpersonages
Tussen verhaalpersonages bestaan verschillende relaties.
Een personage kan een helper of een tegenstander zijn. 


Slide 13 - Tekstslide

Identificatie
- Kun je je inleven in een verhaalpersonage? 
- Held: iemand in wie je je gemakkelijk kunt verplaatsen/inleven.
- Antiheld: iemand in wie je je niet gemakkelijk kunt verplaatsen/inleven. 

Slide 14 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van een bijfiguur?
A
Je komt weinig over ze te weten
B
Ze hebben weinig verschillende eigenschappen
C
Ze kunnen als stereotype worden neergezet
D
Ze veranderen in de loop van het verhaal

Slide 15 - Quizvraag

Hoe noemen we iemand in wie je je gemakkelijk kunt inleven/verplaatsen?

Slide 16 - Open vraag

Huiswerk volgende week woensdag
Maken:
oefening 1 t/m 4 

We gaan dit bespreken, dus je hebt deze opdrachten dan af! 

Slide 17 - Tekstslide