Week 1 Verhalen over mensen, (non) fictie, hoofdpersonen, bijfiguren, eigenschappen, boeken kiezen, verhaal vertellen

        
       Fictie
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

        
       Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen;
  • wat fictie en non-fictie is;

Slide 2 - Tekstslide

Start
Pagina 9 boek A

Opdracht 1, 2 en 3

Slide 3 - Tekstslide

Fictie 
Alles wat verzonnen is noemen we fictie.



Bijvoorbeeld: leesboeken, stripverhalen, films, series, toneelstukken en gedichten.


Fictie lees je vooral voor je plezier.

Slide 4 - Tekstslide

Non-fictie
Alles wat niet verzonnen is, noemen we non-fictie.

 

Bijvoorbeeld: Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken, handleidingen, krantenberichten, een informatie boek, het journaal, een documentaire of reality-programma.

Non-fictie lees en bekijk je vooral om iets te leren. 


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Fictie of non-fictie
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 9 - Quizvraag


A
fictie
B
non fictie

Slide 10 - Quizvraag


A
fictie
B
non fictie

Slide 11 - Quizvraag


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 14 - Quizvraag


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 15 - Quizvraag

pagina 18 boek A (kopie)
 https://qr.linktm.nl/purl-4554



- opdracht 8 (fictie en non fictie)
- opdracht 11 (kunst van het voorlezen)

Slide 16 - Tekstslide

Vormen van fictie zijn:
A
Strips, gedichten, korte verhalen, series, films, musicals
B
Kookboeken, reisgidsen, informatiefolders
C
Krant, tijdschriften, poster

Slide 17 - Quizvraag

voorbeelden van non-fictie zijn:

A
schoolboeken / krantenartikelen
B
De musical 'Cats'
C
sprookjes / stripverhalen
D
boeken van Carry Slee

Slide 18 - Quizvraag

Hoe kies je een boek?
Theorie op pagina 16
- Lees de titel
- Bekijk de omslag
- Lees de flaptekst
- Lees de eerste paar bladzijden
- (Lees tips van anderen van internet)

Slide 19 - Tekstslide

Hoofdpersoon
De persoon over wie het hele boek gaat.

Slide 20 - Tekstslide

Hoofdpersoon
Het personage over wie we het meeste weten,
noemen we de hoofdpersoon.

Je komt te weten:
- wat hij of zij denkt of voelt;
- wat zijn of haar karakter is;
- hoe hij of zij eruit ziet;
- waar hoe en met wie hij of zij woont. . 

Slide 21 - Tekstslide

Bijfiguren
Minder belangrijke personen in het verhaal noem je bijfiguren. 

Je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersonen. 

Heeft vaak een bepaalde rol in het verhaal: 
- De helper: helpt de hoofdpersoon
- De tegenstander: maakt het de hoofdpersoon moeilijk

Slide 22 - Tekstslide

Inleven
Als je een tekst leest, probeer dan of je je kunt invoelen in de hoofdpersoon. Je stelt je dan voor hoe het is als jij hem of haar was en hetzelfde beleefde. 

Minder belangrijke personen in het verhaal noem je bijfiguren. 


Je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersonen. 

Slide 23 - Tekstslide

Bijfiguren spelen een grotere rol in het boek dan hoofdpersonen.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

hoofdpersoon
bijfiguur
bijfiguur
bijfiguur

Slide 25 - Sleepvraag

Pagina 22 boek A


In groepjes van 4 opdracht 10 (hoofdpersonen, bijfiguren)

Slide 26 - Tekstslide

Lijkt het verzonnen verhaal op de werkelijkheid
Realistische fictie

Lijkt het verzonnen verhaal niet op de werkelijkheid?
niet-realistische fictie

pagina 23 boek A opdracht 11

Slide 27 - Tekstslide

6. Karaktereigenschap

Hoe iemand is.

Bijvoorbeeld: vrolijk, slordig, grappig, lui of rustig.

Slide 28 - Tekstslide


Als je het over iemands karakter hebt, dan heb je het over iemands...
A
Uiterlijk
B
Innerlijk

Slide 29 - Quizvraag

5. Uiterlijke kenmerken

Hoe iemand eruitziet.

Bijvoorbeeld: lang, slank, bruine ogen en blond haar.

Slide 30 - Tekstslide

Pagina 27 boek A
Opdracht 15

Slide 31 - Tekstslide

Ik weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie?

A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Ik weet wat een hoofdpersoon en een bijfiguur is?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Ik weet wat een karaktereigenschap is?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Ik weet hoe ik feedback moet geven?
Aardig & eerlijk
Tips & Tops

A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag