Herhaling NN cursus 1 (basis) en nieuw: cursus 2 uiteenzetting, betoog, beschouwing

Meer dan lezen cursus 1 + 2
Lesprogramma:

  • LessonUp: herhaling stof uit onderbouw
  • theorie lezen op p. 10
  • opdrachten van p. 11 en 12 maken
  • Maak aantekeningen tijdens de les!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Meer dan lezen cursus 1 + 2
Lesprogramma:

  • LessonUp: herhaling stof uit onderbouw
  • theorie lezen op p. 10
  • opdrachten van p. 11 en 12 maken
  • Maak aantekeningen tijdens de les!

Slide 1 - Tekstslide


A
Amuseren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Opiniëren

Slide 2 - Quizvraag

Lezers de gelegenheid geven hun mening te vormen =
A
Opiniëren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 3 - Quizvraag

''In Duitsland zijn de restaurants weer open, maar alleen voor personen met een vaccinatiebewijs.'' Dit is een voorbeeld van:

A
Informeren
B
Overtuigen
C
Opiniëren
D
Activeren

Slide 4 - Quizvraag

Betoog
Beschouwing
Uiteenzetting
Overtuigen
Opiniëren
Informeren

Slide 5 - Sleepvraag

Het onderwerp is in één zin het belangrijkste van de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Het antwoord op de hoofdvraag is in één zin het belangrijkste van de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea. De kernzin is altijd de eerste zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Doordat, daardoor, zodat en als gevolg van zijn signaalwoorden voor een
A
Chronologisch verband
B
Oorzakelijk verband
C
Redengevend verband
D
Concluderend verband

Slide 9 - Quizvraag

Weliswaar, hoewel en ook al zijn voorbeeld van een
A
Doel-middelverband
B
Oorzakelijk verband
C
Vergelijkend verband
D
Toegevend verband

Slide 10 - Quizvraag

Want, namelijk en immers zijn signaalwoorden voor een
A
Argument
B
Standpunt

Slide 11 - Quizvraag

Om de betrouwbaarheid van een tekst te beoordelen, kijk je naar
A
Schrijver, beeld en leesbaarheid
B
Typografie, beeld en organisatie
C
Schrijver, inhoud, doel en datum
D
Datum, typografie en de tussenkopjes

Slide 12 - Quizvraag

Een goede samenvatting bevat van elke alinea de kernzin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Bij welk tekstdoel horen de tekstsoorten: reclametekst, flyer, uitnodiging?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 14 - Quizvraag

Bij welk tekstdoel horen de tekstsoorten: gebruiksaanwijzing, studieboek, nieuwsbericht?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 15 - Quizvraag

Tekstsoorten

Doel van een krantenbericht
A
Informeren
B
Je iets laten doen
C
Mening geven
D
Amuseren

Slide 16 - Quizvraag

1. Welke tekstvormen horen bij welke tekstsoorten?
informatieve tekst
betogende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
advertentie
nieuwsbericht
liedtekst
recensie

Slide 17 - Sleepvraag

Wat voor soort inleiding heeft deze tekst?
A
Aanleiding – de schrijver legt uit waarom hij deze tekst heeft geschreven.
B
Belangrijkste informatie – de belangrijkste informatie staat al in de inleiding.
C
Opbouw – de schrijver geeft aan wat voor informatie er in de tekst komt.
D
Voorbeeld – de schrijver maakt de lezer nieuwsgierig door een situatie te beschrijven.

Slide 18 - Quizvraag

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

zoals, net..als, evenals, beter dan...
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
voorwaardelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 19 - Quizvraag

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

ook al, weliswaar, hoewel, ofschoon
A
samenvattend verband
B
voorwaardelijk verband
C
toegevend verband
D
chronologisch verband

Slide 20 - Quizvraag

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 21 - Quizvraag

In het middenstuk van de tekst worden:
A
aspecten van het onderwerp besproken
B
wordt de samenvatting gegeven
C
staan de belangrijkste alinea's
D
staat de hoofdgedachte

Slide 22 - Quizvraag

Welke functie heeft het middenstuk van de tekst?
A
Nieuwsgierig maken
B
Samenvatten
C
Het onderwerp uitwerken in deelonderwerpen

Slide 23 - Quizvraag

Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot

Slide 24 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen op 1, 2 en 3?

Slide 25 - Open vraag

Wat zijn de kenmerken van een uiteenzetting?

Slide 26 - Open vraag

Wat zijn de kenmerken van een betoog?

Slide 27 - Open vraag

Wat zijn de kenmerken van een beschouwing?

Slide 28 - Open vraag

Wat is het belang van signaalwoorden?

Slide 29 - Open vraag

Uiteenzetting, beschouwing, betoog
Kijk dus naar:
1. tekstdoel (informeren, opiniëren of overtuigen)
2. hoofdgedachte (constatering, mening/standpunt, twijfel)
3. tekststructuur  

Slide 30 - Tekstslide

Activeren
Amuseren
Beschouwen
Informeren
Overtuigen
Tekst 1
Tekst 2
Tekst 3

Slide 31 - Sleepvraag

juist of onjuist:
In een betoog geeft de schrijver zijn mening en onderbouwt deze met argumenten.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

In de kern van het betoog geeft de schrijver zijn argumenten met onderbouwing.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Voorbeelden bij de argumenten zijn nodig om de argumenten te ondersteunen en daarmee nog overtuigender te maken.
A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

In het slot van een betoog wordt de mening herhaald.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Het slot geeft ook een samenvatting van de argumenten
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag

dus...opbouw betoog
Inleiding
aandachtstrekker, introductie onderwerp, mening van de schrijver
Kern
argument voor de mening, uitwerking mbv voorbeelden en eventueel tegenargument dat wordt weerlegd
Slot
Conclusie (herhalen standpunt), samenvatting argumenten en uitsmijter

Slide 37 - Tekstslide