3HV H5 Woordenschat Spreekwoorden en uitdrukkingen

 Woordenschat


Spreekwoorden en 
uitdrukkingen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Woordenschat


Spreekwoorden en 
uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les

Je kunt spreekwoorden en uitdrukkingen herkennen, begrijpen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je over spreekwoorden en uitdrukkingen?

Slide 3 - Open vraag

Een spreekwoord

  • bevat een wijsheid of opvatting;
  • is een hele zin;
  • kun je niet aanpassen of wijzigen.

Een uitdrukking

  • is een vaste woordgroep met een vaste betekenis;
  • kun je wel een beetje aanpassen of wijzigen.

Slide 4 - Tekstslide

Bij spreekwoorden en uitdrukkingen wordt gebruikt gemaakt van ...
A
figuurlijk taalgebruik
B
letterlijk taalgebruik

Slide 5 - Quizvraag

Opdracht 2

Pak je schrift erbij en corrigeer indien nodig.

Slide 6 - Tekstslide

a. Hoge bomen vangen veel wind.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 7 - Quizvraag

b. Je kunt me de boom in.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 8 - Quizvraag

c. Vele handen maken licht werk.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 9 - Quizvraag

d. Zijn voorstel krijgt groen licht.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 10 - Quizvraag

e. Hij valt met zijn neus in de boter.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 11 - Quizvraag

f. Hij kijkt niet verder dan zijn neus lang is.
A
Hij denkt niet goed over de dingen na.
B
Hij heeft geluk.
C
Hij krijgt toestemming om zijn plan uit te voeren.
D
Met wat hulp gaat alles gemakkelijker.

Slide 12 - Quizvraag

g. Dat spreekt voor zich.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 13 - Quizvraag

h. Spreken is zilver, zwijgen is goud.
A
Dat ligt voor de hand; dat behoeft geen toelichting.
B
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
C
Ik trek me niets van je aan.
D
Wie opvalt of aanzien heeft, krijgt gemakkelijk kritiek.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een spreekwoord en een uitdrukking?

Slide 15 - Open vraag

Opdrachten
Woordenschat
Controleer opdrachten 2, 3, 4 en 5.
De uitwerking staat in Classroom.

Slide 16 - Tekstslide