In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Pak je spullen op tafel (boek, schrift, laptop).
10 minuten in stilte lezen.
Slide 1 - Tekstslide
Planning vandaag:
Herhalen ww-spelling H1 t/m H3
Nakijken huiswerk
Uitleg ww-spelling H4 ((on)voltooid deelwoord)
Opdrachten maken ww-spelling H4
SO werkwoordspelling: week 40, wo 5 oktober, 7e uur
Slide 2 - Tekstslide
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt
Slide 3 - Quizvraag
Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd.
B
verandert wel van klank in de verleden tijd.
Slide 4 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.
Slide 5 - Quizvraag
Persoonsvorm verleden tijd
A
Vorig jaar verhuisden we naar de Reeshof.
B
Vorig jaar verhuisten we naar de Reeshof.
Slide 6 - Quizvraag
Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het sterke werkwoord?
A
branden
B
rijden
C
lachen
D
poetsen
Slide 8 - Quizvraag
Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beloven, drijven, geven en handhaven
B
bijten, eten, rijden en weten
C
blozen, grazen, lezen en verliezen
D
krabben, finishen, piekeren en ritselen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het sterke werkwoord?
A
schilderen
B
roepen
Slide 10 - Quizvraag
Wat is GEEN zwak werkwoord?
A
voelen
B
praten
C
horen
D
ruiken
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een zwak werkwoord?
A
slapen
B
meten
C
durven
D
schieten
Slide 12 - Quizvraag
Nakijken huiswerk
Kijk met je groepje je huiswerk met een andere kleur na. Verbeter ook je eventuele fouten!
Klaar? Open itslearning, maak de linkjes in week 39.
Slide 13 - Tekstslide
Wat betekent het woord 'voltooid'?
Slide 14 - Open vraag
Theorie: voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord (vd): geeft aan dat een handeling is afgerond (=voltooid). Vorig jaar is Mehmet naar Turkije gevlogen.
Spelling:
- eindigt op -en --> wij hebben heerlijke couscous gegeten.
- of eindigt op -d of -t --> Guido heeft zaterdagavond geklaverjast. Marijke heeft haar konijn verwaarloosd.
Slide 15 - Tekstslide
Theorie: voltooid deelwoord
Hoe weet je of een voltooid deelwoord op een -d of een -t eindigt?
Je kunt het woord 'langer maken'. Je hoort of je het woord met een -t of een -d moet schrijven. Voorbeeld: kamperen --> kampeerde --> gekampeerd
Je gebruikt 'T eXKoFSCHiP / 'T eXFoKSCHaaP.
- kamperen. Voor -en staat een -r. De -r zit niet in 't KoFSCHiP. De laatste letter van het woord is een -d --> gekampeerd. - klaverjassen. Voor -en staat een -s. De -s zit wel in 't KoFSCHiP. De laatste letter van het woord
is een -t --> geklaverjast.
Slide 16 - Tekstslide
Theorie: onvoltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord (od): geeft aan dat een handeling nog bezig is (=onvoltooid --> niet afgerond).
Vrolijk lachend stapten de kinderen uit de bus.
Spelling:
- hele werkwoord + d: juichen --> juichend
Slide 17 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak van spelling werkwoorden H4 opdr. 1, 3 en 4.
Klaar? Kijk bij de linkjes in itslearning.
Slide 18 - Tekstslide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
We kijken nu eerst naar een uitlegfilmpje.
Daarna maken we aantekeningen en de bijbehorende opdrachten.
Slide 19 - Tekstslide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
Soms moet je een -e achter het woord zetten. branden (inf.) - verbrand (vd) - het verbrande hout brandend (od) - het brandende hout verwoesten (inf.) - verwoest (vd) - het verwoeste huis
Slide 20 - Tekstslide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Soms moet je voor de uitspraak -tt- of -dd- schrijven: bezetten (inf.) - bezet (vd) - de bezette stoel bekladden (inf.) - beklad (vd) - de bekladde muur
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord dus zo kort mogelijk!!!
Slide 21 - Tekstslide
Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
Als een voltooid deelwoord op -en eindigt (bijvoorbeeld gelopen), dan blijft dit hetzelfde als het een bijvoeglijk naamwoord wordt (de gelopen race).
verliezen (inf.) - verloren (vd.) - de verloren wedstrijd