les voor op school Stijlfouten

oefenen ww-spelling
uitleg stijlfouten (invulblad)
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

oefenen ww-spelling
uitleg stijlfouten (invulblad)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je beheerst de werkwoordspelling van de Nederlandse taal
  • Je kunt stijlfouten in taalgebruik herkennen en verbeteren


Eerst nog even een kleine oefening!

Slide 2 - Tekstslide

De ...........(ingestorten) schuurtjes waren gelukkig verzekerd.

Slide 3 - Open vraag

Hoe .......... (vinden) je het nieuwe haar van Monique?

Slide 4 - Open vraag

Over een week moeten we deze mail ............ (beantwoorden).

Slide 5 - Open vraag

Op welke plek ben jij .......... (finishen)?

Slide 6 - Open vraag

.......... (bieden) hulp aan anderen!

Slide 7 - Open vraag

Samenvatting stijlfouten
  • incongruentie
  • Foutief pleonasme
  • Foutieve tautologie
  • Dubbele ontkenning
  • Contaminatie
  • Verkeerd woord
  • Verkeerde uitdrukking
  • Foutieve inversie
  • Foutief verwijswoord
  • Tweelingfouten

Slide 8 - Tekstslide

Incongruentie
Bekijk op de volgende dia het filmpje met uitleg.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Wat is er hier fout?
  • 30 procent van de mensen zijn vaker dan eenmaal per jaar ziek.

  • Een aantal mensen komen altijd te laat.

  • De toets werd nagekeken en de resultaten bekend gemaakt.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is er hier fout?
  • 30 procent van de mensen zijn vaker dan eenmaal per jaar ziek.
  • 30 procent van de mensen is vaker dan eenmaal per jaar ziek. 

  • Een aantal mensen komen altijd te laat.
  • Een aantal mensen komt altijd te laat.

  • De toets werd nagekeken en de resultaten bekend gemaakt.
  • De toets werd nagekeken en de resultaten werden bekend gemaakt. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Verbeter onderstaande zinnen
  1. De helft van de aanwezigen verlieten de zaal.
  2. Ik vind dat de politie harder tegen drugscriminelen moet optreden. Ze zijn mij veel te slap.
  3. Dat soort spelletjes worden via de computer gespeeld.
  4. Een aantal bouwvakkers besloten te staken.
  5. Er staan een paar schoenen in de kast.
  6. De media besteedt veel aandacht aan die affaire.

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden
  1. De helft van de aanwezigen verliet de zaal. 
  2. Ik vind dat de politie harder tegen drugscriminelen moet optreden. Ze is mij veel te slap. 
  3. Dat soort spelletjes wordt via de computer gespeeld. 
  4. Een aantal bouwvakkers besloot te staken. 
  5.  Er staat/staan een paar schoenen in de kast.
  6. De media besteden veel aandacht aan die affaire

Slide 15 - Tekstslide

Foutief pleonasme
Wat is de overeenkomst tussen een tautologie en een pleonasme?

Slide 16 - Tekstslide

Samenvattend
Tautologie = synoniemen - twee keer wordt hetzelfde gezegd, maar dan met andere woorden (twee dezelfde begrippen).
  • blij en verheugd
  • pais en vree
  • vast en zeker
  • altijd en eeuwig

Slide 17 - Tekstslide

Pleonasme
Pleonasme = de betekenis van een woord, dat al ergens bij is ingesloten, wordt herhaald.
  • grijs beton
  • vrouwelijke typiste
  • witte sneeuw
  • houten boomstam

Slide 18 - Tekstslide

Wat is dan fout hieraan?
Je mag niet twee dingen dubbelop zeggen, als je er geen figuurlijk taalgebruik mee wil aangeven.
Probeer het eens!
      1.     Dat is een vaste standaarduitdrukking voor die beroepsgroep.
      2.     Misschien hebben ze wellicht een oplossing.
      3.     Zullen we die toets tot later uitstellen?
      4.     Bovendien moet ik ook nog mijn boeken uit mijn kluisje halen.

      Slide 19 - Tekstslide

      Wat is dan fout hieraan.....?
      • Je mag niet twee dingen dubbelop zeggen
      • Tautologie
      • Pleonasme
      Probeer het eens!
      1. Dat is een vaste standaarduitdrukking voor die beroepsgroep.
      2. Misschien hebben ze wellicht een oplossing.
      3. Zullen we die toets tot later uitstellen?
      4. Bovendien moet ik ook nog mijn boeken uit mijn kluisje halen. 

      Slide 20 - Tekstslide

      Dubbele ontkenning

      Slide 21 - Tekstslide

      Wat is de fout?
      • De docent was niet ontevreden met de toetsresultaten.
      • Denk maar niet dat ik mijn huiswerk niet maak.
      • Ik zou dat nooit niet doen!

      Slide 22 - Tekstslide

      Dubbele ontkenning
      • De docent was niet ontevreden met de toetsresultaten.
      • Denk maar niet dat ik mijn huiswerk niet maak.

      • Dubbele ontkenning (- + - = +)
      • Je zegt twee keer dat iets niet zo is. 

      Slide 23 - Tekstslide

      Contaminatie

      Slide 24 - Tekstslide

      Contaminatie
      Is de zin goed of fout?
      • De jongen komt in aanmerking met verkeerde vrienden.
      • In sociale situaties isinleveringsvermogen belangrijk.
      Contaminatie : als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.
      • Ik zal dat nachecken (nakijken of checken)
      • Hij neemt in de klas altijd het hoogste woord. (heeft het hoogste woord of het woord nemen

      Slide 25 - Tekstslide

      Contaminatie samenvattend
      Twee woorden die hetzelfde betekenen of op elkaar lijken door elkaar halen (verhaspeling).

      Komt veel voor bij spreekwoorden of uitdrukkingen.

      Slide 26 - Tekstslide

      Foutief verwijswoord of signaalwoord

      Slide 27 - Tekstslide

      Verkeerde verwijswoorden en signaalwoorden
      Is onderstaande zin goed of fout?

      • Erwin heeft een horloge gekregen, maar wil hem niet omruilen. (hem = het)
      • De automobilist is verongelukt, omdat er een groot stuk rots op zijn auto terechtkwam. (omdat = doordat)

      Slide 28 - Tekstslide

      Wat voorbeelden
      • De scholier stelde de staatssecretaris voor een probleem  wat ze niet direct kon oplossen. Wat moet zijn dat, want het is het probleem (o)
      • Dat is het beste dat ik ooit gedaan heb. Dat moet zijn wat, want na de overtreffende trap gebruik je wat
      • Ze doen waar hun zin in hebben. Hun moet zijn ze, hun mag je niet als onderwerp gebruiken. 

      Slide 29 - Tekstslide

      Regels verwijswoorden
      Mannelijke de-woorden: hem, hij, deze, die

      Vrouwelijke de-woorden: zij, haar, deze, die

      Het-woorden: het, zijn, dit, dat

      Slide 30 - Tekstslide

      Regels verwijswoorden
      Hoe zit het met 'hun' en ' hem'?
      • Hun- als het een meewerkend voorwerp is zonder 'aan' of 'voor'
      • Hun - als hun te vervangen is door een voorzetselgroep (met, voor, bij, zich, inzetten voor, ten aanzien van + hen).
      • Hen gebruik je als lijden voorwerp en na een voorzetsel
      • (Ik zie hen al van verre aankomen, wij zouden dat ook van hen krijgen. 

      Let op! Hun mag je nooit als onderwerp gebruiken.
      Als je niet zeker weet of je hun of hen moet gebruiken, kun je altijd ze gebruiken. 

      Slide 31 - Tekstslide

      Foutieve inversie

      Slide 32 - Tekstslide

      Wat valt op?
      • Die hokeyer zal niet in het Nederlandse elftal spelen.
      • Zal die hockeyer niet in het Nederlandse elftal spelen?
      • In het Nederlandse elftal zal die hockeyer niet spelen.

      Tip: kijk naar de plaatsing van de zinsdelen

      Slide 33 - Tekstslide

      Foutieve inversie
      Wat valt op?
      Die hockeyer zal niet in het Nederlands elftal spelen.
      Zal die hockeyer niet in het Nederlands elftal spelen?
      In het Nederlands elftal zal die hockeyer niet spelen.

      Tip: kijk naar de plaatsing van de zinsdelen
      Zin 1: onderwerp voor de persoonsvorm
      Zin 2 en 3: onderwerp na de persoonsvorm = inversie

      Slide 34 - Tekstslide

      Foutieve inversie
      Inversie = het plaatsen van het onderwerp na de persoonsvorm

      Wat is dan foute inversie?
      Het regende de hele middag en hebben we dus niets kunnen doen. 
      Het regende de hele middag en dus hebben we niets kunnen doen. 

      Slide 35 - Tekstslide

      Tweelingfouten

      Slide 36 - Tekstslide

      Slide 37 - Tekstslide

      Slide 38 - Tekstslide

      Slide 39 - Tekstslide

      Huiswerk
      Bestudeer alle theorie en vul het invulstencil in.

      Upload het invulstencil samen met de opdracht van afgelopen maandag (spelling testweek les 2) bij de weektaak van deze week. Maandag oefenen we verder met de stijlfouten.

      Slide 40 - Tekstslide