In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Herzlich willkommen bei Deutsch :)
Slide 1 - Tekstslide
Ziel dieser Stunde
Aan het eind van deze les
heb je de grammatica Kapitel 1 geoefend en herhaald:
je kent de persoonlijke voornaamwoorden, je kan een zwak ww in de juiste vorm zetten, je kan getallen 0 t/m 20 schrijven en je kent de lidwoorden der/die/das en ein/eine en kein/keine.
Slide 2 - Tekstslide
Welke persoonlijk voornaamwoorden weet je?
Slide 3 - Woordweb
Persoonlijke voornaamwoorden Duits
Slide 4 - Tekstslide
Welke 2 persoonlijke voornaamwoorden ontbreken op de vorige slide?
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Video
Persoonlijke voornaamwoorden oefening
Schrijf je antwoorden op je blaadje.
Slide 7 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Oefenen (schrijf je antwoorden op een blaadje)
Maak de vragen:
1. jij Wohnst .... in Barneveld?
2. hij ... spielt gerne Computerspiele.
3. jullie Kommt ... mit in die Stadt?
4. u Frau de Graaf, woher kommen .....?
5. ik ..... spiele gerne Gitarre.
6. het Im Winter regnet .... viel.
7. sie (mv) ...... treffen sich am Wochenende.
Slide 8 - Tekstslide
Antwoorden
1. du
2. er
3. ihr
4. Sie ! moet met hoofdletter
5. ich
6. es
7. sie
Slide 9 - Tekstslide
ZWAKKE WERKWOORDEN
Uitleg en oefenen
Slide 10 - Tekstslide
Hoe vul je de goede vorm van een zwak werkwoord in? Welk ezelsbruggetje heb je hiervoor?
Slide 11 - Open vraag
wohnen
onthouden: e-st-t-en-t-en
Slide 12 - Tekstslide
Welke persoonsvorm gaat anders bij het werkwoord "heißen"? Typ het pers. voornaamwoord in het Duits!
Slide 13 - Open vraag
Werkwoorden oefening
Schrijf nu je antwoorden op je blaadje.
Slide 14 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Oefenen (schrijf je antwoorden op een blaadje)
Zet het werkwoord in de juiste vorm:
1. wohnen Er ....... in Barneveld.
2. kommen Frau Meyer, woher ....... Sie?
3. spielen ..........ihr auch Fußball?
4. machen Was ........du heute Abend?
5. spielen Das Kind .......mit der Puppe.
6. heißen Wie ..... du?
7. tanzen Ich ........echt gern.
8. tanzen Und du, ......du auch gern?
Slide 15 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Controleer en verbeter nu je antwoorden!
1. wohnen Er wohnt in Barneveld.
2. kommen Frau Meyer, woher kommen Sie?
3. spielen Spielt ihr auch Fußball?
4. machen Was machst du heute Abend?
5. spielen Das Kind (=es) spielt mit der Puppe.
6. heißen Wie heißt du? !! geen uitgang -st
7. tanzen Ich tanze echt gern.
8. tanzen Und du, tanzt du auch gern? !!
Slide 16 - Tekstslide
Lidwoorden
Slide 17 - Tekstslide
Bepaald lidwoord
Slide 18 - Tekstslide
bepaald lidwoord oefening
Schrijf de antwoorden op je blaadje
Slide 19 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Oefenen (schrijf je antwoorden op een blaadje)
Vul het lidwoord aan. Kies uit der/die/das en die (mv):
1. .... Katze spielt mit der Maus.
2. .... Direktor ist im Büro.
3. ....Hotel ist sehr schön.
4. ....Pferd ist braun.
5. ....kleine Junge spielt mit Lego.
6. ....Eltern von Alex sind beide sportlich.
Slide 20 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Controleer en verbeter je antwoorden:
1. Die Katze (v) spielt mit der Maus.
2. Der Direktor (m) ist im Büro.
3. Das Hotel (o) ist sehr schön.
4. Das Pferd (o) ist braun.
5. Der kleine Junge (m) spielt mit Lego.
6. Die Eltern (mv) von Alex sind beide sportlich.
Slide 21 - Tekstslide
Onbepaald lidwoord
Slide 22 - Tekstslide
onbepaald lidwoord oefening
Schrijf de antwoorden op je blaadje
Slide 23 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Controleer en verbeter je antwoorden:
Vertaal de woorden tussen haakjes, kies uit ein/eine of kein/keine:
1. Ich möchte gern ein Pferd (o).
2. Guck mal, da steht ein Stier (m).
2. Frau Janssen hat keine Kinder (mv).
3. Ich esse eine Banane (v).
4. Haben wir kein Brot (o) mehr?
5. Doch, aber wir haben keine Milch (v) mehr!
Slide 24 - Tekstslide
Maak de vragen
1. jij Wohnst ...... in Rheden?
2. het Im Winter regnet ..... viel.
3. hij .... spielt gerne Computerspiele.
4. jullie Kommt ..... mit in die Stadt?
5. u Frau de Graaf, woher kommen .......?
Oefenen (schrijf je antwoorden op een blaadje)
Vertaal de woorden tussen haakjes, kies uit ein/eine of kein/keine:
1. Ich möchte gern (een) Pferd (o).
2. Guck mal, da steht (een) Stier (m).
2. Frau Janssen hat (geen) Kinder (mv).
3. Ich esse (een) Banane (v).
4. Haben wir (geen) Brot (o) mehr?
5. Doch, aber wir haben (geen) Milch (v) mehr!
Slide 25 - Tekstslide
ein
die
eine
der
das
(een) Opa
(de) Stier
(het) Pferd
(de) Kinder (mv)
(een) Tante
Slide 26 - Sleepvraag
Zahlen
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
Zahlen (getallen) oefenen
Schrijf de antwoorden op je blaadje
Slide 29 - Tekstslide
Schrijf deze getallen in het Duits
2, 5, 6, 10, 12,
16, 17, 19, 20
Slide 30 - Tekstslide
Antwoorden
zwei, fünf, sechs, zehn, zwölf,
sechzehn, ! uitzondering
siebzehn, ! uitzondering
neunzehn,
zwanzig
Slide 31 - Tekstslide
Vraagwoorden in het Duits
Slide 32 - Tekstslide
Schrijf de vraagwoorden die je in het Duits weet in het woordweb
Slide 33 - Woordweb
Vraagwoorden opdracht
1. hoe .....alt sind Sie?
2. wat .... machst du morgen?
3. wanneer ...... kommst du?
4. wie ..... ist das? Mein Bruder.
5. waar ..... wohnt dein Onkel?
6. waar vandaan ..... kommt deine Tante?
Slide 34 - Tekstslide
Antwoorden
1. wie
2. was
3. wann
4. wer
5. wo
6. woher
Slide 35 - Tekstslide
Hoofdletters
Wanneer schrijf je een Duits woord met een hoofdletter?
Wat is het verschil met het Nederlands?
Slide 36 - Tekstslide
Wanneer schrijf je een Duits woord met een hoofdletter?
Slide 37 - Open vraag
Schrijf de woorden die met een hoofdletter moeten
over
stefanie ist zwölf jahre alt. stefanie ist ein einzelkind.
sie spielt gitarre und sie geht gern in die schule.
sie hat keine geschwister. die mutter wollte kein zweites kind.
Slide 38 - Tekstslide
check je antwoord
Stefanie ist zwölf Jahre alt. Stefanie ist ein Einzelkind.
Sie spielt Gitarre und geht gern in die Schule.
Sie hat keine Geschwister. Die Mutter wollte kein zweites Kind.