futur proche

2+ jeudi le 22 septembre
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2+ jeudi le 22 septembre

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
overhoren blok B

wat is ook alweer?: Passé composé en future proche

Heel veel vragen via LessonUP

dus inloggen graag!

Slide 2 - Tekstslide

le printemps (de lente)
l'automne (de herfst)
l'été
l'hiver

Slide 3 - Sleepvraag

'Aller' betekent
A
gaan
B
zijn
C
kunnen
D
willen

Slide 4 - Quizvraag

welke zin staat in de futur proche?
A
Monique et Pierre vont à Paris.
B
Monique et Pierre sont allés à Paris.
C
Monique et Pierre vont aller à Paris.
D
Monique et Pierre va aller à Paris.

Slide 5 - Quizvraag

Zet in de futur proche:
je regarde une série.
A
je vas regarder une série.
B
je vais regarder une série.
C
je vais regarde une série
D
j'aller regarder une série.

Slide 6 - Quizvraag

jouer au foot - nous
futur proche
A
nous allez jouer au foot
B
nous allons jouer au foot
C
nous avons joué au foot
D
nous jouons au foot

Slide 7 - Quizvraag

Bekijk de volgende zinnen:
J'ai mangé de la pizza / Nous avons gagné

Uit welke twee soorten werkwoorden bestaat de passé composé?

TIP: wat is een voltooid deelwoord ook alweer?
In het Nederlands: Ik heb gegeten / ik heb gefietst. Gegeten en gefietst zijn hier het voltooid deelwoord!
A
hele werkwoord + voltooid deelwoord
B
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Welke rivier is dit?
A
Le Rhin
B
La Garonne
C
La Seine
D
La Mass

Slide 9 - Quizvraag

nager - je
futur proche
A
je nage
B
j'ai nagé
C
je vais nager
D
je vais nage

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet dit gebouw?
A
Centre Pompidou
B
Ecole militaire
C
Sorbonne
D
Moulin Rouge

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal:
ik wil

Slide 12 - Open vraag

Geef de juiste vorm.

blond - vrouwelijk meervoud
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet dit gebouw?
A
Le Pompidou
B
Musée d'Orsay
C
Le Versailles
D
Le Louvre

Slide 14 - Quizvraag

... néerlandaise
A
J'ai
B
Je suis
C
Je vais

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet dit gebouw?
A
Taj mahal
B
sacré coeur
C
Panthéon
D
Sorbonne

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal:
in de winter

Slide 17 - Open vraag

Welke maand hoort bij welk seizoen?
janvier
février
mars
avril
mai
juin
juillet
aout
septembre
octobre
novembre
décembre

Slide 18 - Sleepvraag

Omgeving
Werkwoorden
Seizoen/tijden
le montagne
l'île
la mer
le bâtiment
découvrir
manger
la capitale
prendre
nager
voyager
le soir
demain
aujourd'hui
l'été
l'église
le matin
sortir
parler
visiter
faire du shopping
adorer
aimer
détester

Slide 19 - Sleepvraag

... c'est une saison. Il fait souvent très chaud
A
L'été
B
Le printemps
C
L'hiver
D
L'automne

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal:
het einde

Slide 21 - Open vraag

À la semaine prochaine!

Slide 22 - Tekstslide