Grammatica - Herhaling verwijsfouten + zinsontleding

Nederlands
2Y
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
2Y

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Leerdoelen
- Huiswerk bespreken
- Herhaling: verwijzingen
- Oefenen
- herhaling: zinsontleding
- Oefenen
- Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe je een zin in zinsdelen kunt verdelen.

- Je weet de volgende zinsdelen te benoemen: werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.

- Je weet hoe je verwijzingen behoort te gebruiken en kunt aangeven wanneer een verwijzing onjuist wordt gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Hoofdstuk 4 grammatica:
Onderdeel 4.4: inleiding + deel 1

Slide 4 - Tekstslide

Verwijzingen
- Zorgen voor afwisseling van de tekst.
- Daarbij is het wel van belang om de juiste verwijzingen toe te passen, zodat de boodschap zo duidelijk mogelijk is.

Het-woorden 
Onzijdig: het, zijn
Als er een gaatje is ontstaan, vult de tandarts het met composiet.
Als er een gaatje is ontstaan, vult de tandarts zijn gaatje met composiet.


Slide 5 - Tekstslide

Verwijzingen
De-woorden.
Mannelijk: hij, hem, zijn
Vrouwelijk: zij/ze, haar

De ondernemingsraad (m.) vindt dat de directie hem zijn werk onmogelijk maakt; hij heeft hierover inmiddels een bezwaarschrift ingediend.
De vereniging (v.) Vluchtelingenwerk heeft laten weten dat ze zich gesteund voelt door haar vele vrijwilligers.

Slide 6 - Tekstslide

Verwijzingen
Aanwijzend voornaamwoorden:
De-woorden: deze / die (Deze/die jongen)
Het-woorden: dit / dat (Dit/dat meisje)

Betrekkelijk voornaamwoorden:
De-woorden: die (De jongen die)
Het-woorden: dat (Het meisje dat)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Zinsontleding
Stap 1: Vind de persoonsvorm / persoonsvormen (tijds- of getalsproef). 
Stap 2: Plaats voor en na de persoonsvorm een schuine streep. 
(Let op: het woord/ de woordgroep die nu voor de persoonsvorm staat, is één zinsdeel).
Gisteravond /heb/ ik aan mijn moeder een cadeau gegeven.

Stap 3: Bekijk welke woorden (die nog achter de persoonsvorm staan) bij elkaar horen als zinsdeel door steeds een woord / woordgroep voor de persoonsvorm te plaatsen.
Ik /heb/ gisteravond aan mijn moeder een cadeau gegeven.
Ik aan / heb / gisteravond mijn moeder een cadeau gegeven.
Aan mijn moeder /heb/ ik gisteravond een cadeau gegeven.
Stap 4: Uiteindelijke strepen: Gisteravond/heb/ik/aan mijn moeder/een cadeau/gegeven.

Slide 9 - Tekstslide

Zinsdelen benoemen
Nadat je de zin hebt ontleed, behoor je ook de zinsdelen te benoemen:
Gisteravond/heb/ik/aan mijn moeder/een cadeau/gegeven.

WWG (alle ww in de zin): heb gegeven
O (wie/wat + wwg?): ik
LV (wie/wat + wwg + o?): een cadeau
MV (aan/voor wie + wwg + o + lv?): aan mijn moeder
BWB (alle rest zinsdelen): gisteravond

Slide 10 - Tekstslide

Zinsontleding
Oefenen

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Pak je agenda erbij

Huiswerk voor maandag 15 februari:
Hoofdstuk 4 grammatica:
Onderdeel 4.4: deel 2 en voortgangstoets

Slide 12 - Tekstslide