2 KGT BLOK 4 SPELLING apostrof / weglatingsstreepje / afbreekteken

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 1 - Quizvraag

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


A
mij
B
Ik
C
mijn
D
hen

Slide 2 - Quizvraag

Blok 4 spelling
2 KGT 

Slide 3 - Tekstslide

SPELLING
Lesdoel : Aan het einde van de les kun je 
             - apostrof
                              - weglatingsteken
                       - afbreekteken
                                                          ... gebruiken

Slide 4 - Tekstslide

Apostrof   =  ' 
Gebruik je bij 
  • een afkorting met ER of een verkleinwoord erachter:                                       A4'tje, CDA'er
  • meervoud van afkortingen:                                                                                             tv's
  • meervoud van woorden die eindigen op Y:                                                            panty's

Slide 5 - Tekstslide

Wat is goed gespeld ?
A
tv's
B
tv-s
C
tvs

Slide 6 - Quizvraag

Wat is goed gespeld ?
A
lollies
B
lollys
C
lolly's
D
lollie's

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed gespeld ?
A
A4-tje
B
A4'tje
C
A4tje

Slide 8 - Quizvraag

Apostrof = ' 
Gebruik je bij 
  • namen die eindigen op een lange klinker als je bezit wilt           aangeven:              Ada's boek    Eddy's jas
  • namen die eindigen op een s-klank, als je bezit wilt   aangeven:             Kees' pen       Jens' boek
  • Woorden en getallen waarvan je een deel weglaat:                      's morgens (des morgens), 't huis (het huis), in '87 (in 1987)

Slide 9 - Tekstslide

Wat is goed gespeld ?
A
Lara's pen
B
Laras' pen
C
Lara-s pen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is goed gespeld ?
A
Lukas computer
B
Lukas' computer
C
Lukas's computer

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed gespeld ?
A
s avonds
B
s'avonds
C
's avonds
D
savonds'

Slide 12 - Quizvraag

Spel het meervoud van
pizza

Slide 13 - Open vraag

Spel het meervoud van
kilo

Slide 14 - Open vraag

Spel het meervoud van
paraplu

Slide 15 - Open vraag

Schrijf korter, met een apostrof
zo een grapjas

Slide 16 - Open vraag

Schrijf korter, met een apostrof
het is laat

Slide 17 - Open vraag

Noteer de juiste bezitsvorm
de taart van oma

Slide 18 - Open vraag

Noteer de juiste bezitsvorm
het schrift van Max

Slide 19 - Open vraag

weglatingsstreepje = - 
Soms kun je een deel van een woord weglaten, terwijl de betekenis gelijk blijft. Je moet dan wel een weglatingsstreepje neerzetten op de plaats waar je het woord weglaat.  
         

  •          kerstballen en kerstbomen             -> kerstballen en -bomen  
  •          geurloos en kleurloos                       -> geur- en kleurloos

  •          ingang en uitgang                 -> in- en uitgang 

Slide 20 - Tekstslide

weglatingsstreepje = - 
Je gebruikt geen   als je een heel woord weglaat :

                    


oude en nieuwe kleren
NIET : oude- en nieuwe kleren

Slide 21 - Tekstslide

Wat is goed ?
A
wasmanden en -knijpers
B
was- en -knijpers
C
-manden en wasknijpers
D
wasmanden en was-

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed ?
A
binnenland en buiten-
B
binnenland en -buiten
C
binnen- en buitenland
D
-land en buitenland

Slide 23 - Quizvraag

Gebruik het weglatingsstreepje bij :
import en export

Slide 24 - Open vraag

Gebruik het weglatingsstreepje bij :
voorspoed en tegenspoed

Slide 25 - Open vraag

Afbreekteken = -
De meeste woorden bestaan uit 2 of meer lettergrepen. 
Als een woord niet helemaal op een regel past, mag je het tussen de lettergrepen afbreken. Op die plaats zet je dan een afbreekteken - 
              
 

                    
huisdeur  ->  huis - deur
bakfiets   ->  bak- fiets

Slide 26 - Tekstslide

Waar staat het afbreekteken op de juiste plek bij 'statafel'?

A
stata-fel
B
sta-tafel
C
stat-afel
D
stata-fel

Slide 27 - Quizvraag

Waar staat het afbreekteken op de juiste plek bij 'pianootje'?

A
pi-anootje
B
piano-tje
C
pianoo-tje
D
pia-nootje

Slide 28 - Quizvraag

Gebruik het afbreekteken bij :
fruitmand

Slide 29 - Open vraag

Gebruik het afbreekteken bij :
anoniem

Slide 30 - Open vraag