Quiz hst 4 + 5 (h2)

Algemene kennis Quiz
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Algemene kennis Quiz

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer begon de industriële revolutie in Engeland?
A
vanaf 1700
B
vanaf 1750
C
vanaf 1800
D
vanaf 1850

Slide 2 - Quizvraag

Wat was niet van de oorzaken voor modern imperialisme?
A
Christelijke geloof verspreiden
B
afzetmarkt voor producten
C
vergroten militair aanzien
D
soldaten rekruteren

Slide 3 - Quizvraag

Wanneer werd Napoleon definitief verslagen?
A
1814
B
1815
C
1816
D
1817

Slide 4 - Quizvraag

Wat is GÉÉN kenmerk van het absolutisme onder Lodewijk XIV?
A
Economische politiek van het mercantilisme
B
Bevorderen van de machtspositie van de adel
C
De hofcultuur van Versailles
D
Centralisatie van het landsbestuur

Slide 5 - Quizvraag

Welke twee manieren van onderzoek leidden tot de wetenschappelijke revolutie?
A
empirisme en renaissance
B
empirisme en rationalisme
C
positivisme en deïsme
D
positivisme en rationalisme

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer splitste België zich af van Nederland?
A
1830
B
1840
C
1850
D
1860

Slide 7 - Quizvraag

Wie staat bekend om de trias politica?
A
Rousseau
B
Locke
C
Montesquieu
D
Voltaire

Slide 8 - Quizvraag

Confessionelen zien geen plek voor geloof in de politiek
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Communisten willen via een revolutie de proletariaat verslaan om een klasseloze samenleving te creëren
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Feministen in de 1e feministische golf kwamen voornamelijk uit de welgestelde burgerij
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Liberalen vonden het verbeteren van arbeidsomstandigheden geen taak voor de overheid
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Het gevoel van nationalisme werd verminderd door de overwinningen van Napoleon
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

De Nederlandse Republiek was NIET bijzonder in de Gouden Eeuw omdat :
A
Zij geen koning had
B
Vrouwen ook mochten stemmen
C
Zij heel veel handel dreef
D
Er tolerantie was

Slide 14 - Quizvraag

Het motto van de Franse revolutie is liberté, égalité en fraternité
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Wat waren de 2 oorzaken van nationalisme?
A
Verlichting & wetenschappelijke revolutie
B
Romantiek & Franse revolutie
C
Romantiek & Verlichting
D
Verlichting & Franse revolutie

Slide 16 - Quizvraag

Je moet heel 5.1 leren voor de toets
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Een oorzaak van de industriële revolutie is dat het slecht ging met de landbouw
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

De industriële revolutie zorgde voor grote veranderingen
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Welk begrip past bij de volgende uitspraak: "oorlog is een goede manier om conflicten tussen staten op te lossen"
A
Nationalisme
B
Imperialisme
C
Militarisme
D
Liberalisme

Slide 20 - Quizvraag

In het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden waren de mensen in het noorden vooral Katholiek en in het zuiden protestant
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

In het zuiden van Nederland begon de industriële revolutie eerder
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Europese landen hadden veel handelsposten in Amerika
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

In welke eeuw ontstond de wereldeconomie?
A
14e eeuw
B
15e eeuw
C
16e eeuw
D
17e eew

Slide 24 - Quizvraag

Vanaf wanneer gingen Europese landen binnenlanden in Azië en Afrika veroveren?
A
17e eeuw
B
18e eeuw
C
19e eeuw
D
20e eeuw

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent afzetgebied?
A
Het delfen van grondstoffen
B
Producten verkopen in een gebied
C
Producten maken in fabrieken
D
Het aanleggen van transport in een gebied

Slide 26 - Quizvraag

Wat hoort NIET bij industrialisatie
A
het aanleggen van een telegraaf netwerk
B
huisnijverheid
C
Uitvinding van de tram
D
Veel fabriekssteden

Slide 27 - Quizvraag

Waarom werd het steeds makkelijker voor Europese landen om koloniën te veroveren?
A
Door industrialisatie
B
Door nationalisme
C
Door militarisme
D
Door liberalisme

Slide 28 - Quizvraag

Europeanen dachten dat hun superioriteitsgevoel een biologische oorzaak had
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Welk land had het meeste succes met het veroveren van koloniën?
A
Frankrijk
B
Duitsland
C
Engeland
D
België

Slide 30 - Quizvraag

De Britten gebruikten als bestuur in de koloniën een indirect bestuur
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

De Fransen gebruikten in hun koloniën een direct bestuur
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Welke hoort er niet bij?
A
Trein
B
Telegraaf
C
stoomboot
D
zeilboot

Slide 33 - Quizvraag

Wanneer kwamen Nederlanders aan in Nederlands-Indië?
A
14e eeuw
B
15e eeuw
C
16e eeuw
D
17e eeuw

Slide 34 - Quizvraag

Nederlands-Indië was in de 16e eeuw een stedelijke samenleving
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Welk bedrijf kwam vaak in Nederlands-Indië?
A
VOC
B
WIC

Slide 36 - Quizvraag

Wanneer ging de VOC failliet?
A
1796
B
1797
C
1798
D
1799

Slide 37 - Quizvraag

Wie nam alle bezittingen van de VOC over nadat ze failliet waren verklaard?
A
De Nederlandse staat
B
WIC

Slide 38 - Quizvraag

Waarom kozen Nederlanders voor indirect bestuur in Nederlands-Indië?
A
De lokale adel was te machtig
B
Er waren te weinig Nederlandse bestuurders

Slide 39 - Quizvraag

Toen algemeen kiesrecht in 1919 kwam mocht ook iedereen in Nederlans-Indië stemmen
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag

In welk jaar werd het cultuurstelsel opgericht?
A
1820
B
1830
C
1840
D
1850

Slide 41 - Quizvraag

Hoeveel procent van hun land moesten boeren in Nederlands-Indië afstaan aan Nederland onder het cultuurstelsel?
A
10%
B
20%
C
30%
D
40%

Slide 42 - Quizvraag

Wie schaf het cultuurstelsel af?
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Abolisionisten
D
Feministen

Slide 43 - Quizvraag

Vanaf wanneer kreeg Nederland meer aandacht voor het welzijn van de lokale bevolking in Nederlands-Indië?
A
1850
B
1900
C
1950

Slide 44 - Quizvraag

Nederlands-Indië (huidig Indonesië) bestaat uit meerdere eilanden
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quizvraag

Vanaf wanneer werd Indonesië onafhankelijk van Nederland?
A
1940
B
1945
C
1950
D
1955

Slide 46 - Quizvraag