p3 les 1: tiere2

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herzlich Willkommen
p3 Stunde 1: Tiere 2

Slide 2 - Tekstslide

Heute (vandaag) 
- Wortschatz üben
- Sprechübung Tiere
- Der die oder das
- Nachgucken Hausaufgaben (Selbständig)
- Arbeiten an Produkte (Selbständig)
- Prüfung besprechen (Individuel)

Slide 3 - Tekstslide

Lernziele Heute
Am Ende der Stunde:
Du hast der Wortschatz Tiere gelernt / geübt
Hast du Tiere beschrieben, und darüber gesprochen
Wir haben das Unterschied zwischen der, die und das kennengelernt
Ihr habt Aufgaben aus dem Buch nachgeguckt





Slide 4 - Tekstslide

Wortschatz
via quizlet oefenen...
ongeveer 15 minuten met zn allen


pak je laptop en log in onder eigen naam

Slide 5 - Tekstslide

Sprechen
Du wählst ein Tier (dein Lieblingstier)
- was sind die wichtige Merkmale von diesem Tier?

Schreibe die Merkmale auf

1) Umschreibe dein Tier zu dein Mitschüler, ohne es zu nennen
2) Wenn du es gut geraten hat schreibst du das Tier + der Name deiner Mitschuler auf
3) 5 Minuten Zeit:
Wer am meisten Tiere gut geraten hat, gewinnt!
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Wortschatz
S. 74 Tiere / S.75 Tiere beschreiben

1) jullie verdelen de woorden in je groepje
15 minuten: je vertaalt de woorden (stil!)
2) na 15 minuten ben je klaar, dan bespreek je de woorden met elkaar in je groepje (jullie wisselen rustig de woorden met elkaar uit)
3) 5 minuten later gaan we alle woorden klassikaal bespreken
timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Merkmale der Tiere
frech / scheu
weich
Farben
art der Augen / zahl der Augen
zahl der Pfoten
schmutzig / sauber
Geruch
fliegt es / schwimmt es
Nahrung: was frisst es? (Pflanzen oder Tiere)
Fell / Schuppen / Feder
woher kommt das Tier?

Slide 8 - Tekstslide

Merkmale: Farben
Ein Schwein ist rosa
Ein Pferd ist braun
Ein Hund ist schwarz
Ein Kater ist rot
Eine Kuh ist schwarz-weiß
Ein Pfau ist grun und blau
Eine Taube ist grau
Eine Wespe ist schwarz-gelb
Welches Tier ist lila?

Slide 9 - Tekstslide

Der Die Das
das Tier
das Kaninchen
das Pferd
das Ohr
das Bein

das Kind
das Buch
das Instrument
das Jahr
In het Duits & in het Nederlands hebben deze woorden een overeenkomst. Welke?

Slide 10 - Tekstslide

Der Die Das
das Tier
das Kaninchen
das Pferd
das Ohr
das Bein

das Kind
das Buch
das Instrument
das Jahr
das Videospiel
In het Duits & in het Nederlands hebben deze woorden een overeenkomst. Welke?
das - het 
> dat noemen we onzijdig

Slide 11 - Tekstslide

Der Die Das
die Katze
die Schildkröte
die Schlange
die Gazelle
die Giraffe
die Nase

die Gitarre
die Sprache
die Vorliebe
die Woche

In het Duits hebben deze woorden overeenkomsten. Welke?

Slide 12 - Tekstslide

Der Die Das
die Katze
die Schildkröte
die Schlange
die Gazelle
die Giraffe
die Nase

die Gitarre
die Sprache
die Vorliebe
die Woche

In het Duits hebben deze woorden overeenkomsten. Welke?
Woorden eindigen op een -e & hebben als lidwoord die
> deze woorden zijn vrouwelijk

Slide 13 - Tekstslide

Der Die Das
der Sohn
der Vater
der Bruder
der Onkel
der Cousin
der Großvater
der Opa


In het Duits hebben deze woorden overeenkomsten. Welke?

Slide 14 - Tekstslide

Der Die Das
der Sohn
der Vater
der Bruder
der Onkel
der Cousin
der Großvater
der Opa


In het Duits hebben deze woorden overeenkomsten. Welke?
In het echt zijn het mannen.
Het lidwoord is der
-> deze woorden zijn mannelijk

Slide 15 - Tekstslide

Der Die Das
der Sohn
der Vater
der Bruder
der Onkel
der Cousin
der Großvater
der Opa


In het Duits hebben deze woorden overeenkomsten. Welke?
In het echt zijn het mannen.
Het lidwoord is der
-> deze woorden zijn mannelijk

Slide 16 - Tekstslide

Der Die Das
In het Duits hebben zelfstandig naamwoorden een
geslacht:
der = mannelijk
die = vrouwelijk
das = onzijdig
die = meervoud

er zijn een aantal regels voor wanneer een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. 

Slide 17 - Tekstslide

Der Die Das
1: als het in het Nederlands het is is het meestal 
das in Duits
2: als het in het Duits eindigt op een -e is het meestal die
3. als het in het echt een man is, is het der. Als het in het echt een vrouw is, dan is het die.
4. alle meervoud is die

5. er zijn nog meer regels, daar komen we later op
6. er zijn ook veel woorden waarop je een regeltje kan toepassen: die moet je leren

Slide 18 - Tekstslide

Jetzt
Nachgucken Hausaufgaben
Aufg 10, 11, 12, 13, 14, 15 (S. 61, 62 und 63)
Antworten auf Magister (Studiewijzer deze week)

Arbeiten an Produkte (overzicht staat op prestaties, daar staat ook de rubric)

Individueel kom je langs om je proef en presentatie te bespreken

Slide 19 - Tekstslide