In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Het woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek bij een schrijftoets?
Slide 1 - Tekstslide
Bij de schrijftoets mag je
een woordenboek Nederlands - Duits gebruiken (zelf meebrengen)
de naamvallenkaart gebruiken
Slide 2 - Tekstslide
Bij de schrijftoets
schrijf je eerst een kladversie (max 50 minuten)
en 10 minuten voor tijd ga je de nette versie schrijven
Slide 3 - Tekstslide
Wie benutze ich mein Wörterbuch?
Slide 4 - Tekstslide
Woordenboek Nederlands-Duits
Gebruik je woordenboek zo min mogelijk:
een woord opzoeken kost 30 tot 60 seconden!
Slide 5 - Tekstslide
Woordenschat en woordenboek
Tip: leer de woorden uit de woordenlijst.
Hoe meer woorden je kent hoe minder je op hoeft te zoeken, dat scheelt tijd!
Slide 6 - Tekstslide
Probeer het eerst zonder woordenboek
Misschien weet je een ander woord dat (ongeveer) hetzelfde betekent.
Bijvoorbeeld:
Der alte Mann sitzt am Rande des tobenden Meeres.
Der Mann sitzt am Wasser.
Slide 7 - Tekstslide
Toch een woordenboek?
Dan een woordenboek Nederlands-Duits; Wolters', Prisma, Van Dale, het maakt (nu) allemaal niet veel uit.
Slide 8 - Tekstslide
Toch een woordenboek? Let op! meerdere betekenissen
bal, bijvoorbeeld voetbal
bal, feest met baljurken
Denk goed na over de context van het woord.
Neem nooit zomaar de eerste betekenis uit het woordenboek, check altijd of de betekenis in de zin past.
Slide 9 - Tekstslide
Zoek op: "het slot" is in het Duits .....
Slide 10 - Woordweb
Slide 11 - Tekstslide
Toch een woordenboek: werkwoorden!!
Ga op zoek naar het hele werkwoord:
1. ik loop. Zoek dan naar: lopen
2. .... weggehaald: Zoek dan naar: weghalen
3. ..... mee te nemen: Zoek dan naar: meenemen
4. ..... het houdt niet op. Zoek dan naar: ophouden
Slide 12 - Tekstslide
Handig gebruik: zelfstandig naamwoord
Van een zelfstandig naamwoord staat alleen het enkelvoud in het woordenboek. Woorden die in het meervoud staan moet je dus terugbrengen naar het enkelvoud.
Slide 13 - Tekstslide
Welke woord is het zelfstandig naamwoord?
A
Freund
B
reagieren
C
gelesen
D
schöne
Slide 14 - Quizvraag
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
super
B
helfen
C
Radfahren
D
ist
Slide 15 - Quizvraag
Grammatica: Maak het jezelf niet moeilijk.
Maak korte zinnen (onderwerp-gezegde-enz.).
Ich habe die Wand grün gestrichen. Grün ist meine Lieblingsfarbe.
En niet: Die Wand habe ich grün angestrichen, weil grün schon seit langem die Farbe ist, die mir am meisten gefällt.
Slide 16 - Tekstslide
Zoek op: Ik hoop dat ....
Slide 17 - Woordweb
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Zoek op: door het oog van een naald kruipen Zoek je OOG? NAALD? KRUIPEN?
Slide 20 - Woordweb
Zoek op: Hij heeft de strafschop gemist.
Slide 21 - Woordweb
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Zoek op: Zij hebben een kamer gehuurd.
Slide 24 - Woordweb
Zij hebben een kamer gehuurd. Sie haben ein Zimmer gemietet. Let op de naamvallen! Let op de werkwoordsvormen!
Slide 25 - Woordweb
Zoek op: Julia houdt veel van zingen.
Slide 26 - Woordweb
Julia houdt veel van zingen. Julia singt gern.
Slide 27 - Woordweb
Bij de schrijftoets mag je de naamvallenkaart gebruiken. Je krijgt de kaart bij de toets.