Lezen herhaling M3B

Herhaling Lezen 
-onderwerp: waar gaat de tekst over?
-hoofdgedachte: wat zegt de schrijver over het onderwerp?
-kernzin: de belangrijkste zin van de alinea, vaak de eerste, soms de laatste zin
-objectief: feitelijk, controleerbaar
-subjectief: mening, niet controleerbaar
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Lezen 
-onderwerp: waar gaat de tekst over?
-hoofdgedachte: wat zegt de schrijver over het onderwerp?
-kernzin: de belangrijkste zin van de alinea, vaak de eerste, soms de laatste zin
-objectief: feitelijk, controleerbaar
-subjectief: mening, niet controleerbaar

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling Lezen 
-tekstdoel: 
informeren, overhalen, overtuigen, uitleg geven, amuseren

-voorbeelden van tekstsoorten:
 krantenartikel, tijdschriftartikel, stripverhaal, reclame

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling Lezen 
-Een tekst bestaat uit een inleiding, een kern (middenstuk) en een slot.
  Dat heet een driedeling. Een tekst kan ook een tweedeling hebben, dan       ontbreekt het slot. 

Doel van de inleiding:
1. vragen stellen
2. de aanleiding voor het schrijven noemen
3. een deskundige aan het woord laten
4. het onderwerp introduceren

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling Lezen 
Manieren om een tekst af te sluiten:
1. een conclusie 
2. een samenvatting
3. een advies

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling Lezen
-verwijswoorden: hij, zij, die, dat, wie, wat - woorden die naar iets anders in de tekst verwijzen. 

bijvoorbeeld: 
Pim heeft een gebroken pols. Hij is gisteren hard gevallen.
('Hij' is een verwijswoord en verwijst naar Pim)
Ik mag geen onvoldoende halen vandaag. Dat wordt heel lastig.
('Dat' is het verwijswoord en verwijst naar 'geen onvoldoende halen')


Slide 5 - Tekstslide

'en' is een signaalwoord van het tegenstellend verband
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

De leerlingen maken de computers stuk. Ze doen nooit eens voorzichtig.

Wat is het verwijswoord en waar verwijst het naar?
A
nooit, de computers
B
doen, leerlingen
C
ze, leerlingen
D
ze, computers

Slide 7 - Quizvraag

Appels zijn lekkerder dan peren.

Deze zin is:
A
objectief
B
subjectief

Slide 8 - Quizvraag

Wij eten regelmatig Italiaanse gerechten. Maar eigenlijk houd ik meer van stamppot.

Hier is sprake van een:
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband

Slide 9 - Quizvraag

'Denk je dat het saai is om geschiedenis te studeren? Heb je je dan nooit afgevraagd in hoeverre ons leven van nu wordt beïnvloed door wat er vroeger gebeurd is? ....'
Dit is het begin van een tekst. Hoe leidt de schrijver de tekst in?
A
door vragen te stellen
B
door een deskundige het woord te geven.
C
door het onderwerp te introduceren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is geen tekstdoel?
A
informeren
B
overwegen
C
activeren
D
amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Bij het bepalen van het onderwerp is je antwoord uitgebreid (een hele zin).
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag