V4 erfelijkheid H5.4

5.4
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 135 min

Onderdelen in deze les

5.4

Slide 1 - Tekstslide

Doel en begrippen 5.4 
Je leert hoe je kunt werken met kruisingsschema's en stambomen bij meerdere genen tegelijk
  • Dihybride kruising
  • Ongekoppelde overerving (onafhankelijke overerving)
  • Gekoppelde overerving (afhankelijke overerving)

Slide 2 - Tekstslide

Dihybride kruising ongekoppeld
Letten op 2 eigenschappen/ genen tegelijk.
Waarbij de genen op verschillende chromosomen liggen.
Let op: er kunnen méér verschillende combinaties van allelen ontstaan bij het aanmaken van de geslachtscellen.

Slide 3 - Tekstslide

Bij niet gekoppelde overerving mag je  per eigenschap berekenen hoe de nakomelingen eruit zien: 

Dus kans op aabb kind bij AaBb x AaBb bereken je als volgt:

Kijk eerst naar Aa x Aa
Kans op aa is 1/4

Kijk dan naar Bb x Bb
Kans op bb is 1/4

Kans op aabb is dan 1/4 x 1/4= 1/16
nr.1 
nr.1
nr. 2
nr.2

Slide 4 - Tekstslide

Kruising van de P generatie
Grote plant met groene erwten

AABB
Kleine plant met gele erwten

aabb
Fenotype


Genotype
P(arent) generatie
A=groot, a = klein
B= groen, b= geel

Slide 5 - Tekstslide

Welke geslachtscellen kan de AABB plant maken?
A
AB
B
Ab
C
ab
D
ab

Slide 6 - Quizvraag

Kruising van de P generatie
Grote plant met groene erwten

AABB


100% AB
Kleine plant met gele erwten

aabb


100% ab
Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
P(arent) generatie

Slide 7 - Tekstslide

Resulteert in de F1 generatie
AB
ab
AaBb
F(iliale)1 generatie

100% AaBb


Grote planten met groene erwten

van beide eigenschappen komt één allel in de geslachtcellen terecht, dus een A en een B (of a en b)

Slide 8 - Tekstslide

Welke geslachtscellen maakt de AaBb plant?
A
AB en ab
B
AB, Ab, ab en aB

Slide 9 - Quizvraag

Kruising van de F1 generatie
Grote plant met groene erwten

AaBb


AB, Ab, aB en ab

Grote plant met groene erwten

AaBb


AB, Ab, aB en ab

Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
F1 generatie

Slide 10 - Tekstslide

Resulteert in de F2 generatie
AB
Ab
aB
ab
AB
AABB
AABb
AaBB
AaBb
Ab
AABb
AAbb
AaBb
Aabb
aB
AaBB
AaBb
aaBB
aaBb
ab
AaBb
Aabb
aaBb
aabb
F2 generatie



9/16 is groot met groene erwten
3/16 is klein met groene erwten
3/16 is groot met gele erwten
1/16 is klein met gele erwten

Slide 11 - Tekstslide

Onthouden!
Een verhouding 9:3:3:1 van een combinatie van twee eigenschap in de nakomelingen wijst altijd op een kruising van 2 voor beide eigenschappen heterozygote ouders, dus

AaBb x AaBb 


Slide 12 - Tekstslide

Je kruist een Aabb plant met een AaBb plant. Wat is de kans dat de nakomelingen aaBb hebben?
A
0%
B
1/2
C
1/4
D
1/8

Slide 13 - Quizvraag

Van een dihybride kruising met 2 cavia's: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad) worden de F1 dieren onderling gekruist. A en B of a en b zijn niet gekoppeld. In de F2 is het gedeelte dat zwart en ruwharig is:
A
1/16
B
3/16
C
9/16
D
3/4

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

De snellere manier om onderstaande vraag te beantwoorden:  

Van een dihybride kruising met 2 cavia's: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad) worden de F1 dieren onderling gekruist.
In de F2 is het gedeelte dat zwart en ruwharig is:

F1: AaBb x AaBb 

kans op zwart: Aa x Aa = 3/4 (want AA Aa Aa aa dus 3/4 heeft A_
kans op ruw: Bb x Bb =3/4 (want BB Bb Bb bb dus 3/4 heeft B_

Dan doe je nog A_ x B_ dus 3/4 x 3/4 = 9/16

Slide 16 - Tekstslide

Bij bananenvliegjes is het allel Q dominant over het allel q. Het allel R is dominant over het allel r. De genen zijn niet gekoppeld. Bij welke van onderstaande kruisingen kunnen individuen ontstaan die homozygoot zijn voor beide recessieve allelen?
A
Qqrr x QQrr
B
QqRr x qqRR
C
qqRR x QQrr
D
QqRr x qqRr

Slide 17 - Quizvraag

Een plant heeft het genotype QqRr. De betrokken genen zijn niet gekoppeld.
Hoe groot is de kans dat een stuifmeelkorrel (geslachtscel) van deze plant tegelijkertijd het allel q en het allel R bevat?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 18 - Quizvraag

Bij muizen komen de volgende allelen voor: allel H veroorzaakt beharing, allel h veroorzaakt kaalheid. Allel R veroorzaakt bruine haren en allel r witte. De genoemde allelen zijn niet X-chromosomaal en niet gekoppeld. Twee muizen met het genotype HhRr krijgen nakomelingen.
Hoe groot is de kans dat het eerstgeboren jong een bruine vacht zal hebben?
A
1/4
B
1/2
C
9/16
D
3/4

Slide 19 - Quizvraag

Dihybride kruising gekoppeld
Letten op 2 eigenschappen/ genen tegelijk.
Waarbij de genen op hetzelfde chromosoom liggen.

Hierbij kan crossing-over zorgen voor andere genotypen en fenotypen dan verwacht.

Slide 20 - Tekstslide

Bij gekoppelde overerving  berekenen je als volgt hoe de nakomelingen eruit zien: 


Dus kans op aabb kind bij AaBb x AaBb bereken je dan als volgt:

A en B erven als set over. Dat geldt ook voor a en b. Deze allelen liggen immers op hetzelfde chromosoom.
Ze zijn gekoppeld.

Beide AaBb ouders maken dan geslachtscellen met AB en ab en de kans op aabb is dan 1/4

Slide 21 - Tekstslide

Kruising van de P generatie
Groene erwten en dunne wortels

AABB
Gele erwten en dikke wortels

aabb
Fenotype


Genotype
P(arent) generatie
A= groen, a =geel
B= dun en b is dik

Slide 22 - Tekstslide

Kruising van de P generatie
Groene erwten en dunne wortels

AABB


100% 
Gele erwten en dikke wortels

aabb


100% 
Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
P(arent) generatie

Slide 23 - Tekstslide

Resulteert in de F1 generatie
AB
ab
AaBb
F(iliale)1 generatie

100% 


Grote planten met dunne wortels

Slide 24 - Tekstslide

Geslachtscellen bij koppeling
Groene erwten en dunne wortels




Groene erwten en dunne wortels



Fenotype


Genotype


Geslachtscellen
F1 generatie

Slide 25 - Tekstslide

Resulteert in de F2 generatie
AB
ab
AB
AABB
AaBb
ab
AaBb
aabb
F2 generatie

3/4 heeft groene erwten en dunne wortels
1/4 heeft gele erwten en dikke wortels

Slide 26 - Tekstslide

Gekoppelde overerving
Gekoppelde overerving zorgt er voor dat allelen die geen functionele relatie hebben (bijvoorbeeld oogkleur en hoog cholesterol gehalte) toch samen overerven.

NB. Door crossing-over kunnen er toch andere genotypen en fenotypen voorkomen dan verwacht.

Slide 27 - Tekstslide

Bij muizen komen de volgende allelen voor: allel H veroorzaakt beharing, allel h veroorzaakt kaalheid. Allel R veroorzaakt bruine haren en allel r witte. De genoemde allelen H en R en h en r zijn gekoppeld. Twee muizen met het genotype HhRr krijgen nakomelingen.

Hoe groot is de kans dat het eerstgeboren jong een bruine vacht zal hebben?
A
1/2
B
3/4
C
9/16

Slide 28 - Quizvraag

Het genotype van een individu is EeFfGgHh.
EFGH en efgh zijn gekoppeld.

Hoeveel verschillende geslachtscellen kan dit individu maken?
A
2
B
4
C
8
D
16

Slide 29 - Quizvraag

Een vrouwelijk zoogdier is heterozygoot voor 5 eigenschappen waarvan allelen ABCDE en abcde gekoppeld zijn
Hoe groot is de kans, dat zij een eicel vormt met zowel de recessieve allelen als de dominante allelen van de betrokken genen? Er treedt geen crossing-over op.
A
0
B
1/5
C
1/10
D
1/32

Slide 30 - Quizvraag

Bij kippen is het allel voor een erwtenkam (E) dominant over dat voor een enkelvoudige kam (e); het allel voor gevederde poten (G) is dominant over dat voor kale poten (g). Een hen met een erwtenkam en gevederde poten wordt gekruist met een haan met een enkelvoudige kam en kale poten. Onder de directe nakomelingen bevinden zich vier verschillende fenotypen.
Kan hier sprake zijn van koppeling van E en G en e en g?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Bij kippen is het allel voor een erwtenkam (E) dominant over dat voor een enkelvoudige kam (e); het allel voor gevederde poten (G) is dominant over dat voor kale poten (g). Een hen met een erwtenkam en gevederde poten wordt gekruist met een haan met een enkelvoudige kam en kale poten. Onder de directe nakomelingen bevinden zich vier verschillende fenotypen.
Wat was het genotype van de hen?
A
EEGG
B
EEGg
C
EeGG
D
EeGg

Slide 32 - Quizvraag

Bij een diersoort komen van twee onafhankelijk overervende genen letale allelen voor: zygoten met het genotype pp en/of qq zijn niet levensvatbaar.

Welk deel van de zygoten zal bij het ouderpaar PpQq x PpQq niet-levensvatbaar zijn?
A
1/16 deel
B
4/16 deel
C
7/16 deel
D
8/16 deel

Slide 33 - Quizvraag

Bij katten wordt de vachtkleur onder andere bepaald door een X-chromosomaal allelenpaar met een allel voor rode vacht en een allel voor zwarte vacht. Poezen kunnen een rode vacht hebben, een schildpadvacht of een zwarte vacht. Schildpadvacht is het intermediaire fenotype. Een poes met een schildpadvacht paart met een rode kater.
Hoe groot is de kans dat de eerste kater die geboren wordt, een schildpadvacht heeft?
A
0
B
12,5%
C
25%
D
50%

Slide 34 - Quizvraag

Bij katten wordt de vachtkleur onder andere bepaald door een X-chromosomaal allelenpaar met een allel voor rode vacht en een allel voor zwarte vacht. Poezen kunnen een rode vacht hebben, een schildpadvacht of een zwarte vacht. Schildpadvacht is het intermediaire fenotype. Een poes met een schildpadvacht paart met een rode kater.
Hoe groot is de kans dat de eerste poes die geboren wordt, een schildpadvacht heeft?
A
0
B
12,5%
C
25%
D
50%

Slide 35 - Quizvraag

Bij mensen is het gen voor een bepaalde vorm van kleurenblindheid X-chromosomaal. Eén op de zeven niet-kleurenblinde vrouwen is hiervoor heterozygoot. Een man en een vrouw kunnen normaal kleuren zien. Deze twee mensen krijgen een kind. Over hun voorouders zijn geen gegevens bekend. Aangenomen mag worden dat er geen mutatie of crossing-over heeft plaatsgevonden. Hoe groot is de kans dat dit kind die bepaalde vorm van kleurenblindheid heeft?
A
0%
B
1/196
C
1/14
D
1/28

Slide 36 - Quizvraag

Antwoord op vraag vorige slide:

Een heterozygote vrouw is niet kleurenblind en dus is het allel voor kleurenblindheid recessief.
  
De man kan normaal kleuren zien en heeft dus geen allel voor kleurenblindheid.
Een kind dat kleurenblind is, moet het allel dus van de moeder krijgen.
Als de vader zijn X-chromosoom (met het dominante allel voor normaal zien) aan zijn kind geeft, is dit kind nooit kleurenblind. Hij moet dus zijn Y-chromosoom geven om een kleurenblind kind te krijgen.
De kans dat de moeder het allel voor kleurenblindheid heeft, is 1/7. De kans dat ze het doorgeeft is 1/2. Dus de kans dat het kind het X-chromosoom met het allel voor kleurenblindheid krijgt, is dus 1/2 x 1/7 = 1/14.
De kans dat de vader het Y-chromosoom doorgeeft, is 1/2.
De kans op een kind met kleurenblindheid is 1/2 x 1/14 = 1/28. (Deze kinderen hebben allemaal een Y-chromosoom en zijn dus zonen.)

Slide 37 - Tekstslide

Poll als exit ticket

Slide 38 - Tekstslide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 39 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 40 - Open vraag


Heb je wat geleerd
deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Slide 42 - Video

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video