P1 W6 Tegenwoordige- en verleden tijd + samenvatten

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 4

Ezelsbruggetje

Verander het werkwoord dat op een -d eindigt in een ander werkwoord dat daar niet op eindigt, bijv. lopen. 

Hoor je dan een -t? Dan moet je een -t toevoegen. 

Dus:

landen - ik-vorm: ik land, jij-vorm: jij land(t?)

lopen - ik-vorm: ik loop, jij-vorm: jij loopt(!)

Jij ... op de vraag.

1. antwoord
2. antwoordt

Het vliegtuig ... om half zeven.

1. land
2. landt

Waarom ... je mij niet?

1. antwoord
2. antwoordt

Ik ... opgehaald.

1. word
2. wordt

De storm ... ons tuinhuisje.

1. verwoeste
2. verwoestte
3. verwoesde
4. verwoestde

Het team ... pas laat op Schiphol.

1. lande
2. landde
3. landen
4. landden

Mijn vriend ... de aanvraag nog net op tijd.

1. poste
2. postte
3. posde

Hij ... met zijn scooter naar huis.

1. racete
2. racette
3. racede

De kinderen ... me uit.

1. lachten
2. lachden
3. lachtten

Samenvatten

• Alleen in de tegenwoordige tijd
• Maximaal 2 persoonsvormen in 1 zin

Voorbeeld: de verdachte krijgt een rijontzegging, daarnaast moet hij een rij-cursus volgen. 

Aan de slag!

Ga werken aan:

Lezen, Luisteren, Kijken 1.6: Aantekeningen maken en samenvatten

Opdrachten 1 t/m 4 (niet de extra opdrachten)

Klaar? Werk aan computervaardigheden, hoofdstuk 5 t/m 8.