4 OefenQUIZZ Elektriciteit

Herhaling hoofdstuk 4 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeNatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 4 

Slide 1 - Tekstslide

Een stroomkring is .......
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Dat er stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -

Slide 2 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een geleider?
A
rubber
B
hout
C
lood
D
wol

Slide 3 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een isolator?
A
zilver
B
papier
C
goud
D
koolstof

Slide 4 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Met een ........... kun me een stroomkring op een nette manier onderbreken!
A
lampje
B
batterij
C
snoer
D
schakelaar

Slide 5 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Een ......... is een bron die elektrische energie levert!!!
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter

Slide 6 - Quizvraag

Spanning wordt gemeten met een ............
A
amperemeter
B
voltmeter
C
stroommeter

Slide 7 - Quizvraag

De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V

Slide 8 - Quizvraag

Om schakelingen te verduidelijken worden er overzichtelijke tekeningen gemaakt. Hoe noem je zo'n overzichtelijke tekening?
A
serieschema
B
parallelschema
C
schakelschema

Slide 9 - Quizvraag

Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 10 - Quizvraag

Een parallelschakeling is een ....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 11 - Quizvraag

Het symbool voor vermogen is ......
A
t
B
U
C
P
D
I

Slide 12 - Quizvraag

Het symbool voor spanning is ......
A
I
B
U
C
P
D
t

Slide 13 - Quizvraag

Het symbool voor stroomsterkte is .....
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 14 - Quizvraag

De eenheid van stroomsterkte is ......
A
h
B
V
C
A
D
W

Slide 15 - Quizvraag

De eenheid van spanning is .....
A
h
B
W
C
A
D
V

Slide 16 - Quizvraag

De eenheid van vermogen is ......
A
V
B
A
C
W
D
h

Slide 17 - Quizvraag

25 mA = ...
A
25 A
B
2,5 A
C
0,25 A
D
0,025 A

Slide 18 - Quizvraag

De spanning over een lampje is 6 V; de stroom door het lampje is 0,5 A. Wat is het vermogen van het lampje?
A
Wat?
B
3 W
C
12 W
D
6,5 W

Slide 19 - Quizvraag

Een machine heeft een vermogen van 500 W en werkt op een stroom van 100 Volt. Hoeveel stroom loopt er?
A
5 I
B
5 A
C
5 V
D
5 W

Slide 20 - Quizvraag

Door een lampje loopt 0,3 A. Het vermogen van het lampje is 6 W. Wat is de spanning over het lampje?
A
2 V
B
1,8 V
C
20 V
D
18 V

Slide 21 - Quizvraag

Serieschakeling
Parallelschakeling
Stroom is hetzelfde door elk lampje.
Stroom splitst zich over de lampjes

Slide 22 - Sleepvraag

Elke batterij geeft 2V. Wat is de totale spanning?
A
2 V
B
4 V
C
8 V
D
16 V

Slide 23 - Quizvraag

Een elektromotor heeft een vermogen van 40W en een stroomsterkte van 2,5A. Wat is de spanning van deze motor?

Slide 24 - Open vraag

Wat geeft de stroommeter aan?
A
4 A
B
4 V
C
0,4 A
D
0,4 I

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het symbool voor een Stroommeter ?
timer
0:20
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag

Wat geeft de
spanningsmeter aan?

Slide 27 - Open vraag

Een koffiezetapparaat heeft een vermogen van 1500W bij een spanning van 230V.
Hoe groot is de stroomsterkte door dit apparaat?
Graag een berekening

Slide 28 - Open vraag

Op een fietslampje staat: 6,0 V / 2,4 W.
Bereken de stroomsterkte door de gloeidraad van de lamp als deze op de juiste spanning brandt.

Slide 29 - Open vraag