Persoonlijke voornaamwoorden





Persoonlijk voornaamwoord

Personalpronomen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les





Persoonlijk voornaamwoord

Personalpronomen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Na deze les:
  • ken je de persoonlijke voornaamwoorden
  • ken je de voorzetsels van de derde en vierde naamval
  • kun je de persoonlijke voornaamwoorden verbuigen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
  • Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
  • Noem een voorbeeld

timer
0:40

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Woorden als ik, mij, jij en jou noemen we persoonlijke voornaamwoorden. 

Kijk goed naar de volgende zinnen:
  1. Ik ga naar de winkel 
  2. De verkoper ziet mij
Het persoonlijk voornaamwoord ik (zin 1) verandert in mij (zin 2). 
Je zegt namelijk niet: De verkoper ziet ik.

De verandering van ik naar mij noemen we naamvallen. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijke voornaamwoorden:

Personalpronomen:

ik
mij, me
jij
jou, je
hij
hem
zij
haar
het
het
wij
ons
jullie
jullie
zij (mv)
hun, hen, ze
u
u
1e 
3e
4e
ich
mir
mich
du
dir
dich
er
ihm
ihn
sie
ihr
sie
es
ihm
es
wir
uns
uns
ihr
euch
euch
sie
ihnen
sie
Sie
Ihnen
Sie

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
De persoonlijke voornaamwoorden (Personalpronomen) worden in drie naamvallen gebruikt:
  • de eerste naamval (Nominnativ)
  • de derde naamval (Dativ)
  • de vierde naamval (Akkusativ)

Hoe weet je nou welke naamval je moet gebruiken?
Door de zin te ontleden, weet je welke naamval je moet gebruiken ...

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je de eerste
naamval?

- bij het onderwerp (je stelt hiervoor de vraag wie/wat + gezegde)


(In het Duits heet de eerste naamval trouwens Nominativ)




Bijvoorbeeld:
Hij lacht. 

Dus: wie lacht?                                              hij

Hij is dus het onderwerp. Het onderwerp staat dus in de eerste naamval. 





De zin wordt dus:
Er lacht.
1e 
3e
4e
er
ihm
ihn

Slide 7 - Tekstslide

De voorzetsels van de derde naamval kun je zingen op de melodie van vader Jacob.

Wanneer gebruik je de derde
naamval?

- bij het meewerkend voorwerp (je kunt aan of voor voor voor het zelfstandig naamwoord zetten)

(In het Duits heet de derde naamval trouwens Dativ)




Bijvoorbeeld:
De vrouw schenkt hem een auto.

Dus: ze schenkt de auto AAN hem                    hem is dus een meewerkend voorwerp     

Het meewerkend voorwerp staat dus in de derde naamval. 




De zin wordt dus:
Die Frau schenkt ihm ein Auto.
1e 
3e
4e
er
ihm
ihn

Slide 8 - Tekstslide

De voorzetsels van de derde naamval kun je zingen op de melodie van vader Jacob.

Wanneer gebruik je de vierde
naamval?

- bij het lijdend voorwerp (je stelt hiervoor de vraag wie/wat + gezegde + onderwerp stellen)

(In het Duits heet de derde naamval trouwens Akkusativ)




Bijvoorbeeld:
De vrouw ziet hem.

Dus: wie ziet de vrouw?  hem          lijdend voorwerp     

Het lijdend voorwerp staat dus in de vierde naamval.




De zin wordt dus:
Die Frau sieht ihn.
1e 
3e
4e
er
ihm
ihn

Slide 9 - Tekstslide

De voorzetsels van de derde naamval kun je zingen op de melodie van vader Jacob.

Wanneer gebruik je de derde naamval nog meer?



De derde naamval gebruik je na het meewerkend voorwerp maar ook na de volgende  voorzetsels

  1. aus = uit
  2. bei = bij 
  3. mit = met 
  4. nach = naar, na
  5. von  = van 
  6. zu = naar, tegen
  7. seit = sinds
  8. außer = behalve
  9. gegenüber = tegenover
  10. entgegen = tegemoet

Slide 10 - Tekstslide

De voorzetsels van de derde naamval kun je zingen op de melodie van vader Jacob.

Wanneer gebruik je de vierde naamval nog meer?



De vierde naamval gebruik je na het lijdend voorwerp maar ook na de volgende voorzetsels

  1. durch = door
  2. für = voor
  3. ohne = zonder
  4. um = om
  5. bis = tot
  6. gegen = tegen
  7. entlang = langs

Slide 11 - Tekstslide

De voorzetsels van de derde naamval kun je zingen op de melodie van vader Jacob.

Maak een foto van het schema hiernaast en hou de foto erbij als je zo meteen gaat oefenen met de zinnetjes.

P.S. Leer deze rijtjes zo snel mogelijk.


1e 
3e
4e
ich
mir
mich
du
dir
dich
er
ihm
ihn
sie
ihr
sie
es
ihm
es
wir
uns
uns
ihr
euch
euch
sie
ihnen
sie
Sie
Ihnen
Sie

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Die Blumen sind für ..... (jou).
A
du
B
dir
C
dich

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kommst du ohne ...... (haar)?
A
sie (eerste naamval)
B
ihr
C
sie (4e naamval)

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Die Mannschaft spielt gegen ....(jullie).
A
ihr
B
euch (derde naamval)
C
euch (vierde naamval)

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Morgen holst du .... (mij) ab.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Die Schule kümmert sich in Coronazeiten um .... (hun).
A
sie (eerste naamval)
B
ihnen
C
sie (vierde naamval)

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dieser Brief ist für ..... (u).
A
Sie (eerste naamval)
B
Ihnen
C
Sie (vierde naamval)

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kannst du .... (mij) den Brief schicken?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Habt .... (jullie) kein Geld?
A
ihr
B
euch (derde naamval)
C
euch (vierde naamval)

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich spreche nicht mehr mit .... (jou).

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hast du .... (haar) den Ball gegeben?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Heute lesen ....(zij) .... (hem) den Roman vor.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Warum haben ... (u) die Aufgabe nicht mit ... (hen) gemacht?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Durch ... (jullie) haben ... (wij) den Zug verpasst (gemist).

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Könnt ... (jullie) ... (het) bitte kaufen?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat snap je van de naamvallen?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat snap je nog niet van de naamvallen en wil je meer oefenen?

Slide 29 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wil je alles nog een keer rustig bekijken? 


Kijk dan naar het filmpje op de volgende slide.....

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Voor de muziekliefhebbers onder ons:

De persoonlijke voornaamwoorden als lied (zie volgende slide)

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies