3hv C1 Meer dan lezen 4 Argumenteren: betoog schrijven

§ 4 Argumenteren: 
een betoog schrijven

Leerdoelen voor deze paragraaf
  • tegenargumenten en weerleggingen herkennen.
  • argumenten en tegenargumenten formuleren
  • een standpunt beargumenteren
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§ 4 Argumenteren: 
een betoog schrijven

Leerdoelen voor deze paragraaf
  • tegenargumenten en weerleggingen herkennen.
  • argumenten en tegenargumenten formuleren
  • een standpunt beargumenteren

Slide 1 - Tekstslide

Tekst
startopdracht
Stel dat je een klasgenoot wilt overtuigen dat energiedrankjes verboden moeten worden.
1. Bedenk een argument (feit) waarmee je dat standpunt kunt ondersteunen.
2. Je klasgenoot zou kunnen zeggen: 'Die drankjes helpen mij juist goed om wakker te blijven.' Wat kun jij daartegen inbrengen?
In een tekst wil je de lezer ervan overtuigen dat de wereld beter af is als mensen minder vlees eten.
1. Noteer zo veel mogelijk positieve en negatieve kanten van het eten van vlees.
2. Wat schrijf je in de eerste alinea van de inleiding en wat in de tweede?
vwo
havo

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Herhaling: opbouw betoog
  • Uitleg:  hoe schrijf je een betoog?
  • Opdracht: titels
  • Gezamenlijk afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Je kunt de opbouw van een betoog herkennen.
  • Je weet hoe je alinea's kunt schrijven met behulp van het AUB-model.



Taaldoel: Je kunt grammaticaal correcte zinnen formuleren.

Slide 4 - Tekstslide

  1. DOEL: lezers overtuigen van jouw standpunt
  2. HOOFDGEDACHTE: jouw standpunt
  3. Feitelijke informatie gebruiken om argumenten te onderbouwen of tegenargumenten te weerleggen             ( Gebruik van goede bronnen).
  4. Goede opbouw: Inleiding -kern - slot
Het schrijven van een betoog 

Slide 5 - Tekstslide

Inleiding heeft twee functies: 
- aandacht trekken lezer 
- standpunt/stelling van schrijver introduceren

Opbouw: Inleiding

Slide 6 - Tekstslide

  • Actualiteit
  • Anekdote
  • Geschiedenis
  • Voorbeeld
Hoe trek je de aandacht?

Slide 7 - Tekstslide

  • Bestaat uit minimaal vier alinea's:  
- argument voor + onderbouwing ( sterkste) 
- argument voor + onderbouwing 
- tegenargument 
- weerlegging
  • Per argument één alinea ( witregel na elke alinea
  • Let op het gebruik van signaalwoorden
Opbouw: kern (middenstuk)

Slide 8 - Tekstslide

Opbouw kernalinea's:

Het argument staat in de kernzin ( 1e, 2e of laatste zin)
Rest van de alinea ondersteunt het argument: is dus uitwerking, verklaring, toelichting of voorbeeld ( a.d.h.v. bronnen)
Opbouw: kern (middenstuk)

Slide 9 - Tekstslide

Alineaopbouw: elke alinea is een eenheid
  • Alle alinea’s samen maken in een logische volgorde stukje bij beetje de centrale boodschap van je tekst duidelijk. 
  • Elke alinea behandelt één deelvraag of onderwerp. 
  • Elke alinea heeft één kernzin waarin de hoofdgedachte staat (het antwoord op een van de (sub)vragen in de tekst). 


Samenhang binnen een alinea    

Slide 10 - Tekstslide

Alineaopbouw: elke alinea is een eenheid
  • De kernzin staat op een logische plaats in je alinea, vaak aan het begin, in de eerste of tweede zin (als de eerste zin een aanloopje of structuurzin is)
  • De overige zinnen in de alinea ondersteunen de kernzin: ze werken de centrale boodschap uit, geven uitleg of maken de boodschap concreet.
  • Het verband tussen de zinnen is duidelijk dankzij signaal- en verwijswoorden.

Samenhang binnen een alinea    

Slide 11 - Tekstslide

Een argument goed uitleggen door je door het nemen van drie stappen:
1. Eerst zeg je wat het argument (A) is
2. Dan leg je het argument uit (U)
3. Tot slot geef je een voorbeeld: "Dit zien we bijvoorbeeld (B) bij..."
Argumenten uitwerken volgens AUB

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Dat wat de lezer moet onthouden, meldt de schrijver in de slotalinea. Dus alle belangrijke zaken worden nog even op een rijtje gezet.
Het slot bestaat uit:
  • herhaling standpunt (= conclusie) in andere woorden;
  • een toekomstverwachting, een aansporing, een aanbeveling, een afweging. Je kiest steeds de afronding die het beste bij de tekst past (en is dus afhankelijk van schrijfdoel, tekstsoort, tekststructuur en de inleiding). 
Opbouw: slot

Slide 15 - Tekstslide

  • Maak de cirkel rond
  • Uitsmijter
  • Houd het kort
  • Geen nieuwe informatie
  • Zet geen ‘einde’ onder je tekst



Tips voor een goede afsluiting

Slide 16 - Tekstslide

Lay-out van een betoog
1. Centreer de titel (en zet nooit een punt achter een titel… het is geen zin!).
2. Geen tussenkopjes.
3. Twee regels wit voordat je aan de inleiding begint.
4. De inleiding bestaat uit één, maximaal twee alinea’s.
5. Een alinea mag nooit te kort zijn! Ga uit van minimaal 4 samengestelde zinnen (redelijk lange zinnen dus!) per alinea. Gebruik af en toe ook wat kortere zinnen, ter afwisseling!
6. Na de inleiding laat je twee regels wit vallen.
7. Dan begin je aan de kern of het middenstuk, die al gauw uit drie à vier alinea’s bestaat.
8. Tussen de alinea’s van deze kern werk je telkens maar met één witregel! Alinea’s mogen inspringen (hoeft niet), maar worden in elk geval voorafgegaan door één witregel.
9. Vóór het slot werk je weer met twee witregels.
• Kortom: tussen de inleiding en het middenstuk staan twee blanco regels en tussen het middenstuk en het slot kies je weer voor twee blanco regels. Door die tweemaal twee blanco regels wordt de driedeling (de hoofdstructuur) van je opstel duidelijk.
10. Het slot bestaat uit één, maximaal twee alinea’s. Maak bijv. gebruik van een echte uitsmijter. Een betoog rond je af met een conclusie (de les die je de lezer wilt meegeven).

Slide 17 - Tekstslide

Pas als je je tekst helemaal hebt geschreven, ga je een titel bedenken. Je kunt, uiteraard, tijdens het schrijven van je tekst een ‘werktitel’ hanteren. Het werkt vaak het beste om achteraf, wanneer je tekst helemaal klaar is, pas een titel te bedenken. Bedenk een leuke, spannende of aandachttrekkende titel. 
Een titel mag eindigen met een vraagteken of uitroepteken, maar nooit met een punt! 
De titel van je tekst

Slide 18 - Tekstslide

a) Hieronder zie je dertig titels (15 motiverende titels en 15 informerende titels). Welke titels horen bij elkaar? Noteer de nummers en de letters.
b) Noteer twee titels die je goed vindt. Waarom heb je deze titels gekozen? Waarom zijn dit goede titels? 


Opdracht
Titels

Slide 19 - Tekstslide

De juiste match
1 - h           9 - i
2 - a         10 - d
3 - j           11 - l
4 - g          12 - c
5 - b          13 - o
6 - e          14 - f
7 - n           15 - m
8 - k

Slide 20 - Tekstslide

Tekst
(t)huiswerk
Lees bladzijde 31 ter voorbereiding op je minibetoog. 

Lees bladzijde 30 en 31 ter  voorbereiding op het uitvoeren van opdracht 7.


havo
vwo

Slide 21 - Tekstslide

Tekst
Reflectie
Reflectievragen 
Hoe pak jij het schrijven van een betoog aan?


Slide 22 - Tekstslide

Tekst
Heb je je leerdoelen behaald?
  • Je kunt de opbouw van een betoog herkennen.
  • Je weet hoe je alinea's kunt schrijven met behulp van het AUB-model.

Taaldoel: Je kunt grammaticaal correcte zinnen formuleren.

Slide 23 - Tekstslide