H2 oefentoets § 1 t/m §5

H2 Bevolking en Cultuur
Oefentoets H2 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Bevolking en Cultuur
Oefentoets H2 

Slide 1 - Tekstslide

Oefentoets bij H2 Bevolking en Cultuur
We maken zo meteen een aantal oefen vragen bij H2. 
Na het maken van de oefentoets weet jij wat je al kent en wat je nog niet zo goed kent.
De dingen die je nog niet kent kun je vanmiddag nog leren, zodat je het morgen op de echte toets wel kent ;)

Heel veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Wat zie je bij pijl 3? Iemand verhuist een land in om daar te wonen.
A
geen van de genoemde antwoorden is juist
B
Emigratie
C
Immigratie
D
Remigratie

Slide 3 - Quizvraag

Over welk cultuurgebied gaat onderstaande tekst:

"Oude gebruiken en westerse gewoonten komen naast elkaar voor. Veel inwoners spreken naast hun eigen taal ook Frans of Engels. Dat komt omdat veel landen vroeger een kolonie waren van een Europees land".

A
Hindoeïstische cultuurgebied
B
Orthodoxe cultuurgebied
C
Afrikaanse cultuurgebied
D
Westerse cultuurgebied

Slide 4 - Quizvraag

Welk begrip kun je zien in het bewegende plaatje hiernaast?
A
emigratie
B
bevolkingsdichtheid
C
vergrijzing
D
multiculturele samenleving

Slide 5 - Quizvraag

Vanaf 2011 waren er in Syrië gewapende opstanden tegen de Syrische overheid. Deze burgeroorlog telde meer dan 200 000 doden en bijna 4 miljoen mensen ontvluchtten het land.

Wat is de reden van migratie?
A
economische reden
B
ecologische reden
C
sociale reden
D
politieke reden

Slide 6 - Quizvraag

'Mijn opa kwam als arme werkloze in 1970 naar Nederland. Hij ging werken in de Rotterdamse haven. Door zijn andere geloof en taal lukte het inburgeren niet goed.'

Uit welk land kwam opa?
A
Suriname
B
Turkije
C
Indonesië
D
Syrië

Slide 7 - Quizvraag

Inburgeren is:
A
Je eigen land verlaten en van het nieuwe land waar je gaat wonen een paspoort krijgen.
B
Je eigen migratieachtergrond vergeten en de cultuur van het nieuwe land overnemen.
C
Je als vreemde aanpassen aan een nieuw land door de taal en de cultuur te leren.
D
Tussen mensen gaan wonen die al jaren in het nieuwe land wonen.

Slide 8 - Quizvraag

Welke twee woorden horen op de plaats van X en Y in de tekst te staan?

Vanaf 1900 nam de totale bevolking sneller toe. Dat kwam omdat de <X> en de <Y> verbeterden. Daardoor stierven er minder mensen. De gezinnen werden groter en de mensen ouder.
A
X – bevolkingssamenstelling; Y – natuurlijke bevolkingsgroei
B
X – gezondheidszorg; Y – vergrijzing
C
X – oppervlakte van Nederland; Y – natuurlijke bevolkingsgroei
D
X – gezondheidszorg; Y – voeding

Slide 9 - Quizvraag

Sleep elk land naar de juiste omschrijving van een persoon. Je houdt twee landen over die je niet naar een persoon hoeft te slepen:
Mijn vader kwam hier als gastarbeider. Tegenwoordig noemen ze dat een arbeidsmigrant.
Ik kom uit hetzelfde cultuurgebied. Voor mijn werk is het belangrijk dat ik de Nederlandse taal leer spreken.
Ik kom uit een oorlogsgebied. Via omwegen ben ik naar Nederland gereisd.
Tot 1975 was dit land een kolonie van Nederland.
Suriname
Brazilie 
Marokko
Indonesie
Polen
Eritrea

Slide 10 - Sleepvraag

Bekijk het plaatje. Je ziet drie bevolkingsgrafieken van Nederland zonder jaartallen.

Wat is de juiste tijdsvolgorde van de grafieken X, Y en Z?
A
X --> Z --> Y
B
Y --> X --> Z
C
Z --> Y --> X
D
Y --> Z --> X

Slide 11 - Quizvraag

Elke zondag gaat Almaz naar de Eritrese kerk in Rotterdam. Ze kwam uit Eritrea (Oost-Afrika) naar Nederland. De pushfactor was dat ze niet in het leger wilde.

Welke omschrijving past hier het beste bij?

A
Ze is een Nederlandse emigrante.
B
Als immigrant uit een vroegere Nederlandse kolonie kan ze makkelijk inburgeren.
C
Ze is een vluchteling met een niet-westerse migratieachtergrond.
D
Als moslim kan ze in Nederland veel arbeidsmigranten leren kennen.

Slide 12 - Quizvraag

Lees de tekst. Welk begrip past het beste bij deze tekst?

Je mag best een typfout maken.

Slide 13 - Open vraag

Herman Makatita komt in de jaren vijftig van de vorige eeuw vanuit Indonesië naar Nederland. Nederlands-Indië was geen kolonie meer.

Welke omschrijving past hier het beste bij?

A
Hij was een Nederlandse emigrant.
B
Als immigrant uit een vroegere Nederlandse kolonie kon hij makkelijk inburgeren.
C
Hij was een vluchteling met een niet-westerse migratieachtergrond.
D
Als moslim kon hij in Nederland veel arbeidsmigranten leren kennen.

Slide 14 - Quizvraag

Je doet mee aan een spel. Ergens op de wereld mag je je blinddoek af doen. Je hoort mensen een Slavische taal spreken in een kerk die lijkt op een rooms-katholieke kerk. Die taal wordt in een ander alfabet geschreven dan het onze.

In welk cultuurgebied ben je?

A
Afrikaanse cultuurgebied
B
hindoeïstisch cultuurgebied
C
orthodoxe cultuurgebied
D
Latijns-Amerikaanse cultuurgebied

Slide 15 - Quizvraag

Waarom hebben niet-westerse allochtonen uit arme landen moeite in te burgeren?
A
Het Nederlandse verkeer is veel drukker dan wat ze in hun eigen land gewend zijn.
B
Het Nederlandse landschap is veel vlakker dan in de landen waar ze vandaan komen.
C
De Nederlandse taal en gewoonten zijn anders dan in de landen waar ze vandaan komen.
D
Het Nederlandse klimaat is veel kouder en natter dan ze gewend zijn in hun eigen land.

Slide 16 - Quizvraag

Bij deze vraag kun je 2 punten verdienen.
"Veel Europese landen als Engeland en Frankrijk waren vroeger de baas in landen in andere werelddelen. Die landen werden <1>. Daardoor heeft de Europese cultuur zich verspreid over een groot deel van de wereld. Dit heet <2>. Omdat Engeland veel landen had veroverd, wordt de Engelse taal over grote delen van de wereld gesproken."

Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar. Welke woorden horen bij de cijfers 1 en 2 te staan?

Slide 17 - Open vraag

Bij deze vraag kun je 2 punten verdienen. Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar.

Noteer de ontbrekende woorden bij de letters 1 en 2.

Een Nederlander die in Brazilië gaat werken is voor de Nederlanders een <1>. Een Braziliaan die in Nederland komt wonen, is voor Nederlanders een <2>.

Slide 18 - Open vraag

Bij iemand met een Nederlandse achtergrond zijn beide ouders in Nederland geboren.
Bij iemand met een <X> is ten minste één ouder in het buitenland geboren.
Mensen die niet uit <Y> komen, brengen hun eigen cultuur, gewoonten, taal en godsdienst mee.

Wat hoort erbij <X> en <Y> te staan?
A
X – migratieachtergrond; Y – het westen
B
X – andere cultuur; Y – Nederland
C
X – kolonieachtergrond; Y – het westen
D
X – culturele achtergrond; Y – Nederland

Slide 19 - Quizvraag

Welk onderschrift past het beste bij deze foto?
A
Multicultureel Nederland: Nederlanders en nieuwe Nederlanders winkelen in dezelfde straat.
B
Nederland is net een salade: je ziet verschillende smaken die weinig met elkaar te maken hebben.
C
Nederlandse hutspot: de verschillende culturen op de markt herken je niet meer.
D
Nederlanders en mensen met een migratieachtergrond leven behoorlijk langs elkaar heen.

Slide 20 - Quizvraag

Einde oefentoets H2
 Morgen: 
1e uur ML 
7e uur repetitie H2

Zijn er nog vragen? 

Slide 21 - Tekstslide