In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Opdracht: sleep alle gele zinnen naar het juiste oranje vak:
Dunbevolkt gebied
Dichtbevolkt gebied
Hooggebergte met steile pieken en diepe dalen
Erg droge gebieden
Erg koude gebieden
Gebieden met moeilijke toegankelijke oerwouden.
Gebieden met weinig werk
Gebieden met ziekenhuizen
Gebied met een fijn klimaat
Gebied met fabrieken en kantoren
Vlakke gebieden
gebieden met een vruchtbare bodem
Er wonen veel mensen
Er wonen weinig mensen.
Slide 1 - Sleepvraag
Wat zie je bij pijl 3? Iemand verhuist een land in om daar te wonen.
A
geen van de genoemde antwoorden is juist
B
Emigratie
C
Immigratie
D
Remigratie
Slide 2 - Quizvraag
Welk begrip kun je zien in het bewegende plaatje hiernaast?
A
emigratie
B
bevolkingsdichtheid
C
vergrijzing
D
multiculturele samenleving
Slide 3 - Quizvraag
Bekijk de leeftijdsgrafiek.
Welke uitspraak is juist?
A
In arme landen is de onderkant van de bevolkingsgrafiek breder dan bij rijke landen.
B
De bevolking van arme landen neemt af.
C
Aan een bevolkingsgrafiek kun je goed zien of er veel of weinig migratie is in een land.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.
Slide 4 - Quizvraag
Vanaf 2011 waren er in Syrië gewapende opstanden tegen de Syrische overheid. Deze burgeroorlog telde meer dan 200 000 doden en bijna 4 miljoen mensen ontvluchtten het land.
Wat is de reden van migratie?
A
economische reden
B
ecologische reden
C
sociale reden
D
politieke reden
Slide 5 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving?
"De groei van de bevolking door migratie".
(je mag best een typfout maken)
Slide 6 - Open vraag
'Mijn opa kwam als arme werkloze in 1970 naar Nederland. Hij ging werken in de Rotterdamse haven. Door zijn andere geloof en taal lukte het inburgeren niet goed.'
Uit welk land kwam opa?
A
Suriname
B
Turkije
C
Indonesië
D
Syrië
Slide 7 - Quizvraag
Welke bevolkingsgrafiek hoort bij Nederland (2019)?
(klik op het plaatje om hem groter te maken)
A
bevolkingsgrafiek A
B
bevolkingsgrafiek B
C
bevolkingsgrafiek C
D
bevolkingsgrafiek D
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord is NIET van toepassing op het bewegende plaatje hiernaast?
A
natuurlijke bevolkingsgroei
B
sociale bevolkingsgroei
C
multiculturele samenleving
D
vergrijzing
Slide 9 - Quizvraag
Welke twee woorden horen op de plaats van X en Y in de tekst te staan?
Vanaf 1900 nam de totale bevolking sneller toe. Dat kwam omdat de <X> en de <Y> verbeterden. Daardoor stierven er minder mensen. De gezinnen werden groter en de mensen ouder.
A
X – bevolkingssamenstelling;
Y – natuurlijke bevolkingsgroei
B
X – gezondheidszorg;
Y – vergrijzing
C
X – oppervlakte van Nederland;
Y – natuurlijke bevolkingsgroei
D
X – gezondheidszorg;
Y – voeding
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin bevat een fout?
A
Cultuurelementen= de belangrijkste kenmerken van een cultuur: taal, godsdienst en gewoonten.
B
Cultuurgebied= een gebied waar mensen met verschillende cultuurelementen wonen.
C
Cultuurverspreiding= het proces waarbij een cultuur zich verspreid over andere delen van de wereld.
D
Cultuurvermenging= het door elkaar gebruiken van elementen van verschillende culturen.
Slide 11 - Quizvraag
[1] redenen: echtgenote en kinderen verlaten hun land om weer een gezin te vormen. [2] redenen: mensen vluchten voor oorlog of worden vervolgd en willen naar een veiliger gebied. [3] redenen: mensen ontvluchten de jarenlange droogte in hun gebied. [4] redenen: mensen hebben geen werk of leven in armoede. Ze willen graag werk met een beter inkomen.
Welke reden om te vluchten horen bij de cijfers 1, 2, 3 en 4 te staan? Kies uit: Economisch, politiek, natuurlijke of ecologische reden, sociale reden.
A
1=economische; 2=politieke, 3=natuurlijke of ecologische, 4=sociale
B
1=politieke; 2=sociale, 3=natuurlijke of ecologisch, 4=economische
C
1=sociale; 2=politieke, 3=economische, 4=natuurlijke of ecologische
D
1=sociale; 2=politieke, 3=natuurlijke of ecologisch, 4=economische
Slide 12 - Quizvraag
Sleep elk land naar de juiste omschrijving van een persoon. Je houdt twee landen over die je niet naar een persoon hoeft te slepen:
Mijn vader kwam hier als gastarbeider. Tegenwoordig noemen ze dat een arbeidsmigrant.
Ik kom uit hetzelfde cultuurgebied. Voor mijn werk is het belangrijk dat ik de Nederlandse taal leer spreken.
Ik kom uit een oorlogsgebied. Via omwegen ben ik naar Nederland gereisd.
Tot 1975 was dit land een kolonie van Nederland.
Suriname
Brazilie
Marokko
Indonesie
Polen
Eritrea
Slide 13 - Sleepvraag
Elke zondag gaat Almaz naar de Eritrese kerk in Rotterdam. Ze kwam uit Eritrea (Oost-Afrika) naar Nederland. De pushfactor was dat ze niet in het leger wilde.
Welke omschrijving past hier het beste bij?
A
Ze is een Nederlandse emigrante.
B
Als immigrant uit een vroegere Nederlandse kolonie kan ze makkelijk inburgeren.
C
Ze is een vluchteling met een niet-westerse migratieachtergrond.
D
Als moslim kan ze in Nederland veel arbeidsmigranten leren kennen.
Slide 14 - Quizvraag
Lees de tekst. Welk begrip past het beste bij deze tekst?
Je mag best een typfout maken.
Slide 15 - Open vraag
Waarom hebben niet-westerse allochtonen uit arme landen moeite in te burgeren?
A
Het Nederlandse verkeer is veel drukker dan wat ze in hun eigen land gewend zijn.
B
Het Nederlandse landschap is veel vlakker dan in de landen waar ze vandaan komen.
C
De Nederlandse taal en gewoonten zijn anders dan in de landen waar ze vandaan komen.
D
Het Nederlandse klimaat is veel kouder en natter dan ze gewend zijn in hun eigen land.
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
In arme landen geeft een klein gezin veel aanzien.
B
Als je voor je werk uit je eigen land verhuist, noem je dat immigratie.
C
De levensverwachting is in arme landen lager dan in rijke landen.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 17 - Quizvraag
Bij deze vraag kun je 2 punten verdienen. "Veel Europese landen als Engeland en Frankrijk waren vroeger de baas in landen in andere werelddelen. Die landen werden <1>. Daardoor heeft de Europese cultuur zich verspreid over een groot deel van de wereld. Dit heet <2>. Omdat Engeland veel landen had veroverd, wordt de Engelse taal over grote delen van de wereld gesproken."
Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar. Welke woorden horen bij de cijfers 1 en 2 te staan?
Slide 18 - Open vraag
Bij deze vraag kun je 2 punten verdienen. Zet de cijfers 1 en 2 onder mekaar.
Noteer de ontbrekende woorden bij de letters 1 en 2.
Een Nederlander die in Brazilië gaat werken is voor de Nederlanders een <1>. Een Braziliaan die in Nederland komt wonen, is voor Nederlanders een <2>.
Slide 19 - Open vraag
"Nijntje van Dick Bruna is populair in Japan, omdat het konijntje goed aansluit bij de kawaiicultuur. Kawaii betekent schattig of lieflijk. Kawaii is een belangrijk onderdeel van de Japanse popcultuur. Daarnaast lijkt Nijntje op de Japanse mangastijl. Bij manga worden ook duidelijke en felle kleuren gebruikt."
Lees bovenstaande tekst. Welke uitspraak past hier het beste bij?
A
De Japanse karakters zijn voor westerse mensen onleesbaar. Daarom gebruikte Dick Bruna de manga-stijl.
B
Nijntje is een voorbeeld van amerikanisering: net als Coca-Cola en Starbucks kom je het figuurtje overal tegen.
C
De Europese cultuur verspreid zich over een groot deel van de wereld. Nijntje is daar een voorbeeld van.
Slide 20 - Quizvraag
Bij iemand met een Nederlandse achtergrond zijn beide ouders in Nederland geboren. Bij iemand met een <X> is ten minste één ouder in het buitenland geboren. Mensen die niet uit <Y> komen, brengen hun eigen cultuur, gewoonten, taal en godsdienst mee.
Wat hoort erbij <X> en <Y> te staan?
A
X – migratieachtergrond; Y – het westen
B
X – andere cultuur; Y – Nederland
C
X – kolonieachtergrond; Y – het westen
D
X – culturele achtergrond; Y – Nederland
Slide 21 - Quizvraag
Welk onderschrift past het beste bij deze foto?
A
Multicultureel Nederland: Nederlanders en nieuwe Nederlanders winkelen in dezelfde straat.
B
Nederland is net een salade: je ziet verschillende smaken die weinig met elkaar te maken hebben.
C
Nederlandse hutspot: de verschillende culturen op de markt herken je niet meer.
D
Nederlanders en mensen met een migratieachtergrond leven behoorlijk langs elkaar heen.