Het werkwoord op -ir in de passé composé
De passé composé bestaat altijd uit 2 werkwoorden: hulpwerkwoord (avoir) + voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord van werkwoorden op -ir:
Hele werkwoord - ir + i
finir ---> fin par exemple: j'ai fini
Fin+ i = fini (= volt. dw) tu as fini