Herhaling grammaire chapitre 3 2hv

L'imparfait
Je donnais - ik gaf
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

L'imparfait
Je donnais - ik gaf

Slide 1 - Tekstslide

L'imparfait

Présent =                     je donne             - ik geef

Passé composé =    j'ai donné           - ik heb gegeven

Imparfait =                  je donnais          - ik gaf



Présent
Passé composé
Imparfait

Slide 2 - Tekstslide

Imparfait vormen

Stap 1:   Nous-vorm van de présent                - nous donnons

Stap 2:  Haal -ons weg                                          - donn-

Stap 3:  Voeg de uitgang toe                             - je donnais

Slide 3 - Tekstslide

Welke vorm van is juist?
Nous ... (regarder) la télé.
A
regardais
B
regardait
C
regardions
D
regardaient

Slide 4 - Quizvraag

Welke vorm van is juist?
Mes parents ... (acheter) une voiture.
A
achetais
B
achetait
C
achetiez
D
achetaient

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm van is juist?
Il ... (avoir) treize ans.
A
avais
B
avait
C
aviez
D
avaient

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm van is juist?
Tu ... (être) plus petit.
A
sommais
B
sommait
C
étais
D
était

Slide 7 - Quizvraag

Imparfait vormen

Donner                                      Avoir                                    Être

je donnais                                j'avais                                 j'étais

tu donnais                               tu avais                              tu étais

il/elle/on donnait                  il/elle/on avait                il/elle/on était

nous donnions                      nous avions                     nous étions

vous donniez                          vous aviez                        vous étiez

ils/elles donnaient               ils/elles avaient             ils/elles étaient

Slide 8 - Tekstslide

Au travail!

Om te oefenen met de imparfait:

- Learnbeat

- Oefenblad imparfait van gisteren

Slide 9 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden

op -ir


Finir, choisir, grandir, rougir, réfléchir, réussir, remplir

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan vormen présent

1. -ir eraf.

2. Goede uitgang achter stam

Finir

Je               finis

Tu               finis

Il/elle/on   finit

Nous          finissons

Vous          finissez

Ils/elles      finissent

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
Tu ... (choisir) la bonne résponse.
A
choisis
B
choisit
C
choisissons
D
choisissez

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Ils ... (remplir) le formulaire.
A
remplis
B
remplit
C
remplissez
D
remplissent

Slide 13 - Quizvraag

Stappenplan vormen passé composé


1. Kies het juiste hww

2. Hele werkwoord -ir

3. -i achter voltooid deelwoord

Finir

Je                ai fini

Tu               as fini

Il/elle/on   a fini

Nous          avons fini

Vous          avez fini

Ils/elles      ont fini

Slide 14 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
Ils ... (réussir) leur test
A
réussisent
B
a réussisent
C
a réussi
D
ont réussi

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Nous ... (réfléchir).
A
réfléchissons
B
avons réfléchissons
C
avons réfléchi
D
ont réfléchi

Slide 16 - Quizvraag

Au travail!

Oefen met de werkwoorden op -ir:

- Learnbeat

- Oefenblad


Slide 17 - Tekstslide

Le pronom personnel
Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld in het Nederlands

Ik geef een cadeau.

Ik geef het.


Ken jij die voetballer?

Ik ken hem.

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 19 - Tekstslide

Stappenplan

Stap 1: Zoek het lijdend voorwerp:    


Je vais regarder le film.




      

Lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + ww + onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan

Stap 2: Is het lijdend voorwerp mannelijk, vrouwelijk of meervoud?


Je vais regarder le film.           mannelijk          le


      

Slide 21 - Tekstslide

Stappenplan

Stap 3: Staat er een heel werkwoord in de zin?


Je vais regarder le film.

Ja?           Je vais le regarder.


      

Heel ww eindigt op:
-er, -ir of -re

(être/avoir/faire)

Slide 22 - Tekstslide

Stappenplan

Stap 3: Staat er een heel werkwoord in de zin?


Je cherche les livres.

Nee?          voor de persoonsvorm

Je les cherche.

      

Slide 23 - Tekstslide

Stappenplan

Stap 4: Let op!          le/la wordt l' voor klinker of stomme h. Les blijft hetzelfde!


Tu as cherché la fille?           Tu l'as cherché?

J'ai fait les exercices.           Je les ai fait.



      

Slide 24 - Tekstslide

Wat is de juiste zin?
Je lis les articles.

A
Je le lis.
B
Je les lis.
C
Je lis le.
D
Je lis les.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de juiste zin?
Nous écoutons la dernière chanson.

A
Nous la écoutons.
B
Nous écoutons la.
C
Nous les écoutons.
D
Nous l'écoutons.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de juiste zin?
Je vais regarder ce film.

A
Je vais le regarder.
B
Je vais la regarder.
C
Je le vais regarder.
D
Je la vais regarder.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste zin?
Tu as appelé Éric?

A
Tu as le appelé?
B
Tu as l'appelé?
C
Tu le as appelé?
D
Tu l'as appelé?

Slide 28 - Quizvraag

Au travail!

Om te oefenen met het pers. vnw als lijdend voorwerp:

- Learnbeat

- Oefenblad op SOM en van gisteren

Slide 29 - Tekstslide