In het meest positieve geval zie je dat in een SWOT-analyse
A
Een strength en een opportunity samenvallen
B
Een opportunity een weakness oplost
C
Een opportunity en een weakness samenvallen
D
Een weakness wordt opgelost door een threat
Slide 12 - Quizvraag
Een kwantitatief onderzoek is:
A
onderzoekt meningen
B
geeft de motivatie van kopers aan
C
kijkt naar meetbare marktgegevens
D
Kan niet zonder kwalitatief onderzoek
Slide 13 - Quizvraag
Waarom moet je eerst extrapoleren voordat je aan een scenarioanalyse begint?
A
Omdat je gegevens nodig hebt voor een scenarioanalyse
B
Omdat dat de vaste regel is.
C
Omdat je bij extrapoleren vragen moet beantwoorden.
D
Anders wordt de uitkomst wel erg onzeker.
Slide 14 - Quizvraag
Wat doe je als je gevonden gegevens gaat extrapoleren?
A
Dan ga je gegevens extra koel opslaan om bederf te voorkomen
B
Geen van deze antwoorden is correct
C
Dan ga je de trend van de gevonden gegevens doortrekken naar de toekomst
D
Dan ga je deze gegevens in twijfel trekken
Slide 15 - Quizvraag
Een accountmanager merkt dat zijn drie grootste accounts niet tevreden zijn over de klachtafhandeling. Hij wil van de accounts weten op welke manier deze service verbeterd kan worden. Wat is de beste onderzoeksmethode om dit duidelijk te krijgen?
A
Enquête
B
Experiment
C
Interview
D
Observatie
Slide 16 - Quizvraag
Een groothandel vergelijkt de bedrijfsvoering met een aantal concurrenten op bepaalde aspecten. Welke methode gebruikt de groothandel?
A
Afnemersanalyse van Ferrel
B
Positioneringskaart
C
Benchmarking
D
SWOT-analyse
Slide 17 - Quizvraag
Een analysemodel bepaalt de te volgen strategie met behulp van de marktgroei en het relatief marktaandeel. Welk model is dit?
A
Matrix van Pareto
B
BCG-Matrix
C
Piramide van Maslow
D
MABA-Matrix
Slide 18 - Quizvraag
In welke fase van de relatielevenscyclus is de relatie tussen leverancier en afnemer het meest stabiel?
A
Acquisitiefase
B
Groeifase
C
Verzadigingsfase
D
Neergangsfase
Slide 19 - Quizvraag
Juist / Onjuist:De letters ABCD in de ABCD-analyse staat voor: Afnemers, Bedrijfstak, Concurrenten, DESTEP
A
Onjuist
B
Juist
Slide 20 - Quizvraag
Vaak bestelt en test een softwarebedrijf de nieuwste software al voordat deze in Nederland op de markt is. Tot welke adoptiecategorie hoort dit bedrijf?
A
Early Majority
B
Early Adopters
C
Laggards
D
Innovators
Slide 21 - Quizvraag
‘De effectieve en efficiënte voortstuwing van goederen- en informatiestromen tussen leverancier en afnemers.’ Welk begrip is hierboven beschreven?
A
Fysieke distributie
B
Supply chain management
C
Integrale distributie
D
Materials handling
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de technische voorraad?
A
De voorraad waarover een bedrijf een prijsrisico loopt.
B
De voorraad nodig ivm seizoensschommelingen
C
Het totaal van de beschikbare en voor klanten gereserveerde voorraad.
D
De economische voorraad + nog niet ontvangen bestellingen
Slide 23 - Quizvraag
De Volkswagen Golf is een typisch voorbeeld van een
A
Cashcow
B
Dog
C
Star
D
Questionmark
Slide 24 - Quizvraag
De twee factoren waarnaar gekeken wordt bij de Boston Consultancy Matrix zijn:
A
De winstgevendheid en het marktaandeel
B
De concurrentie en je eigen onderneming
C
Het marktaandeel en het break-evenpunt
D
Het relatieve marktaandeel en het groeipotentieel
Slide 25 - Quizvraag
Welk model meet en beoordeelt de prestaties van een leverancier?
A
Inkoopportfolio-analyse
B
Vendor rating
C
Inkooppositiematrix
D
De price-ranking
Slide 26 - Quizvraag
Hoge winstgevendheid - Groot marktaandeel - Grote kans op stijging vd vraag - Investeren en innoveren is nodig. Dit is:
A
Cashcow
B
Star
C
Dog
D
Questionmark
Slide 27 - Quizvraag
Een consument heeft 500 euro te besteden. Hiervan wil hij een bank of een laptop kopen. Hier is sprake van:
A
Behoefteconcurrentie
B
B Generieke concurrentie
Slide 28 - Quizvraag
Een consument heeft 500 euro te besteden. Hiervan wil hij een bank of een laptop kopen. Hier is sprake van:
A
Behoefteconcurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Merkenconcurrentie
D
Productvormconcurrentie
Slide 29 - Quizvraag
Een producent van zuivelproducten wil over 10 jaar actief zijn in 15 landen binnen Europa. Op welk niveau is deze doelstelling geformuleerd?
A
Operationeel niveau
B
Geografisch niveau
C
Tactisch niveau
D
Strategisch niveau
Slide 30 - Quizvraag
‘Een accountmanager die als doel heeft lange termijn relaties op te bouwen met strategisch belangrijke accounts van een onderneming.’ Welke functie is dit?
A
Corporate accountmanager
B
Key-accountmanager
C
National accountmanager
D
Junior Accountmanager
Slide 31 - Quizvraag
De ABCD-analyse wordt vooral gebruikt voor de
A
Omzet analyse
B
Interne analyse
C
klanten analyse
D
Externe Analyse
Slide 32 - Quizvraag
Wat is geen concurrentievorm?
A
Behoefteconcurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Reclameconcurrentie
D
Productvormconcurrentie
Slide 33 - Quizvraag
‘Een leverancier beheert de voorraad van de afnemer.’ Welk concept is dit?
A
Co-development
B
Early supplier involvement
C
Vendor managed inventory
D
Vendor owned inventory
Slide 34 - Quizvraag
De 6W afnemersanalyse van Ferrel zijn: wie, wat, waar, welke, wanneer, waarom en waarom niet. Welke hoort hier niet bij?
A
Welke
B
Wie
C
Waarom
D
Waarom niet
Slide 35 - Quizvraag
Waar staat de P voor in de DESTEP?
A
Prijsconcurrentie
B
Product
C
Politiek/Juridisch
D
Promotionele acties
Slide 36 - Quizvraag
Wat zijn de eerste kopers in de productlevenscyclus?
A
Early Adapters
B
Early Majority
C
Laggards
D
Innovators
Slide 37 - Quizvraag
Wat is de volgorde van de levenscyclus van een klantrelatie?
A
klantbehoud transactiefase aanbodfase relatiefase
B
aanbodfase transactiefase relatiefase klantbehoud
C
relatiefase aanbodfase transactiefase klantbehoud
D
transactiefase relatiefase aanbodfase klantbehoud
Slide 38 - Quizvraag
Wanneer is er sprake van fysieke distributie?
A
Vanaf het moment dat een eindproduct de fabriek verlaat.
B
Als grondstoffen en halffabricaten in de fabriek verzameld worden.
C
Zodra er een fysieke inspanning moet worden geleverd.
D
Zodra de consument het meeneemt naar huis.
Slide 39 - Quizvraag
Een fabrikant maakt reclame gericht op de consument die hierdoor naar de winkel gaat. Deze strategie heet
A
Pullstrategie
B
Slushstrategie
C
Pushstrategie
D
Overheadstrategie
Slide 40 - Quizvraag
Een importeur van fruit onderscheidt zich door uitsluitend fairtradeproducten te importeren. De importeur verkoopt deze producten door aan biologische supermarkten.
A
Differentiatiestrategie
B
Biofoodstrategie
C
Focusstrategie
D
Kostenleiderschap
Slide 41 - Quizvraag
Een fabrikant die veel doet aan onderzoek om steeds met de nieuwste producten te komen, hanteert de waardestrategie...
A
Customer intimacy
B
Product leadership
C
Operational excellence
D
Research leadership
Slide 42 - Quizvraag
Material management houdt zich bezig met de goederenstroom binnen productiebedrijven.