1B/1D oefentoets hoofdstuk 2
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
De kern bestaat altijd uit één alinea
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
De laatste alinea van een tekst noem je het ...
Slide 4 - Open vraag
Een tekst bestaat uit de volgende drie delen:
Slide 5 - Open vraag
Bij verkennend lezen, lees je de hele tekst.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Hoe moet je verkennend
lezen?
lezen?
Slide 7 - Woordweb
Een ander woord voor ontspannen is ...
Slide 8 - Open vraag
Voortdurend betekent ...
A
Nooit
B
Soms
C
Altijd
D
Lang
Slide 9 - Quizvraag
Als je iets op de beste manier wil doen, dan wil je dit ... doen
Slide 10 - Open vraag
Er zijn diverse kleuren beschikbaar.
A
Saaie
B
Dezelfde
C
Verschillende
D
Felle
Slide 11 - Quizvraag
Als je vraagt naar iemands afkomst, dan vraag je naar zijn/haar ...
Slide 12 - Open vraag
Wat is een synoniem?
Slide 13 - Woordweb
Wat voor een woord is een persoonsvorm?
Slide 14 - Open vraag
Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Alle werkwoorden in de zin noem je ...
A
De persoonsvorm
B
Het werkwoordelijk gezegde
C
Zinsdeel
D
Het gezegde
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"
"Dat had je niet moeten doen!"
Slide 17 - Open vraag
Zinsdelen vinden: Je begint met het onderstrepen van ...
A
De persoonsvorm
B
Het onderwerp
C
Het werkwoordelijk gezegde
D
Het lijdend voorwerp
Slide 18 - Quizvraag
Spel de pv op de juiste manier:
"... jij ook gebracht met de auto?" (worden)
"... jij ook gebracht met de auto?" (worden)
Slide 19 - Open vraag
Hij ... erg veel van chocolade. (houden)
Slide 20 - Open vraag
Ik ... gym het leukste vak op school! (vinden)
Slide 21 - Open vraag
Het ... wel vaker. (gebeuren)
Slide 22 - Open vraag
Ze ... nee met haar hoofd. (schudden)
Slide 23 - Open vraag
Waar hoort de komma?
"Mo is blij want hij is jarig."
"Mo is blij want hij is jarig."
A
Want, hij
B
Blij, want
