Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
– tussen twee persoonsvormen
Als jij opschiet, kunnen we de trein nog halen.
– voor verbindingswoorden zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.
- tussen opsommingen. Ik houd van appels, peren, bananen en druiven.
- voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is:
We hebben een fijne vakantie gehad, die heel lang duurde.