Les Nederlands H2e woe 16-9

Les Nederlands voor H2E
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les Nederlands voor H2E

Slide 1 - Tekstslide

Intro
Lieve leerlingen van klas H2E, 

Helaas ben ik ziek, maar jullie kunnen zelf doorwerken aan de opdrachten. 
In deze les krijgen jullie uitleg over spelling H1 en kunnen jullie aan de slag met de opdrachten. 

Slide 2 - Tekstslide

DOEL
Herhaling:
- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- Ik oefen met lastige woorden
Nieuw:
- Je kunt komma's, puntkomma's en dubbele punten juist gebruiken. 
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 3 - Tekstslide

Verschillen in betekenis

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 4 - Tekstslide

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Deze twee zinnen verschillen van elkaar. Maak een tekening bij deze twee zinnen, zodat de verschillende betekenissen duidelijk worden. Maak een foto van de tekening en verstuur deze (onderaan de dia). Je mag ook schriftelijk uitleggen hoe deze twee zinnen van elkaar in betekenis verschillen.

Slide 5 - Open vraag

Leestekens
zijn dus van essentieel belang om een tekst goed te kunnen begrijpen! 

Slide 6 - Tekstslide

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 7 - Open vraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter in het Nederlands?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter in het Nederlands?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 9 - Quizvraag

Elke zin:

-Begint met een hoofdletter
- Eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)

Slide 10 - Tekstslide

Zo gebruik je HOOFDLETTERS
  • aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
  • als de zin met ’s begint, verschuift de hoofdletter: ’s Middags eet ik brood.
  • bij namen: Stan Mol, Turfstraat, Apeldoorn, SP, Ford, Kerstmis, Puma.
  • bij woorden die van namen zijn gemaakt: Oost-Europese, Chinese.

Slide 11 - Tekstslide

GEEN HOOFDLETTERS
Let op: 

namen van dagen van de week (vrijdag), maanden (november), seizoenen (herfst) en windstreken (westen) 
krijgen GEEN hoofdletter in het Nederlands.

Slide 12 - Tekstslide

Meer LEESTEKENS

Naast punten, vraagtekens en uitroeptekens zijn er nog meer leestekens: 
komma, dubbele punt en punt komma

Slide 13 - Tekstslide

KOMMA
Een komma laat zien hoe een zin in elkaar zit. Je zet een komma
– tussen twee persoonsvormen
Als jij opschiet, kunnen we de trein nog halen. 
– voor verbindingswoorden zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra.
- tussen opsommingen. Ik houd van appels, peren, bananen en druiven. 
- voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is:
We hebben een fijne vakantie gehad, die heel lang duurde.

Slide 14 - Tekstslide

DUBBELE PUNT
Een dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin een verklaring of reden bij de eerste zin. Je verbindt de zinnen dan met een dubbele punt. 
Mijn verjaardag was erg geslaagd: al mijn vriendinnen waren aanwezig. 

Slide 15 - Tekstslide

Puntkomma
Als twee zinnen sterk met elkaar samenhangen, mag je ook een puntkomma gebruiken i.p.v. een punt. Maar een punt mag ook!

Stef wil later chirurg worden; zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.
Stef wil later chirurg worden. Zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.

Slide 16 - Tekstslide

Maak opdracht 1 op pagina 35. Typ de antwoorden hieronder. Je mag ook een foto maken van je antwoorden in je schrift.
Op de volgende dia kun je opdracht 1 ook vinden.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Maak opdracht 3 op pagina 35. Schrijf de hele woorden op en denk aan de spellingsregels die je al op de basisschool hebt geleerd.
Schrijf de antwoorden hieronder. Je mag ook een foto maken van je antwoorden in je schrift.
Op de vorige dia kun je opdracht 3 ook vinden.

Slide 19 - Open vraag

GELEERD
Herhaling:
- je kunt hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens gebruiken
- Ik oefen met lastige woorden
Nieuw:
- Je kunt komma's, puntkomma's en dubbele punten juist gebruiken. 
LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN

Slide 20 - Tekstslide

Lesdoelen gehaald?
Maak de quizvragen op de volgende dia's!

Slide 21 - Tekstslide

Ik ben gek op rozen want die ruiken zo lekker.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Goed of fout:
In Januari is het vaak heel koud.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Milou wil graag buitenspelen; zij is immers gek op de buitenlucht.
A
Goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer krijg je geen komma?
A
Tussen delen van een opsomming
B
voor verbindingswoorden
C
tussen twee persoonsvormen
D
na het onderwerp van de zin

Slide 25 - Quizvraag

Goed gewerkt!
Je antwoorden zijn nu automatisch opgeslagen! 


Slide 26 - Tekstslide