6V herhaling vertering en bloedsomloop

Welke stof zorgt er voor dat bacteriën die via ons voedsel ons lichaam binnenkomen, gedood worden (naam voluit)
1 / 46
volgende
Slide 1: Open vraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke stof zorgt er voor dat bacteriën die via ons voedsel ons lichaam binnenkomen, gedood worden (naam voluit)

Slide 1 - Open vraag

Waar in ons lichaam worden spijsverteringssappen geproduceerd die vetten verteren?
A
maag
B
twaalfvingerige darm
C
galblaas
D
alvleesklier

Slide 2 - Quizvraag

Veelvuldig gebruik van maagzuurremmers (zoals Rennie) kan leiden tot eiwittekorten, vettige ontlasting én darminfecties. Leg alle drie gevolgen uit (4p)

Slide 3 - Open vraag

Waarom moet insuline worden geinjecteerd en kan het niet in pilvorm worden ingenomen?

Slide 4 - Open vraag

De opname van alcohol kan in bijna overal in het darmkanaal plaatsvinden. Door welke oorzaak is de opname van alcohol in de dunne darm het grootst?

Slide 5 - Open vraag

Examenvraag (HAVO)
De behandeling van clostridiumziekte met antibiotica duurt lang en vaak komen de klachten weer terug. Daarom werd in het AMC in Amsterdam een onderzoek gedaan naar het toepassen van fecale bacterietherapie, ofwel poeptransplantatie, als alternatief voor de antibioticumbehandeling. Internist Max Nieuwdorp legt uit hoe dit in zijn werk gaat: "Gezonde donoren leveren hun ontlasting in. Na menging met een vloeistof en filteren door een zeefje ontstaat een vloeistof die aan patiënten met een clostridium-infectie kan worden toegediend. Op deze manier wordt de darm voorzien van een gezond bacteriebehang."
De vloeistof wordt toegediend via een slangetje door de neus naar het spijsverteringskanaal. Waar in het spijsverteringskanaal zal zich het uiteinde van het slangetje bevinden wanneer wordt gestart met de toediening

Slide 6 - Tekstslide

Waar in het spijsverteringskanaal zal zich het uiteinde van het slangetje bevinden wanneer wordt gestart met
de toediening
A
slokdarm
B
twaalfvingerige darm
C
endeldarm
D
blinde darm

Slide 7 - Quizvraag

amylase zit o.a. in speeksel. Dit enzym is niet actief in de maag, maar wel actief in de twaalfvingerige darm. Waardoor?
A
alleen doordat de pH daar voor de juiste vorm van het enzym zorgt
B
alleen doordat de pancreas ook amylase toevoegt aan de twaalfvingerige darm
C
zowel antwoord A als B zijn correct
D
amylase kan zetmeel alleen afbreken in combinatie met mechanische vertering

Slide 8 - Quizvraag

zure melkproducten bevatten bacteriën die lactase produceren. Leg uit waardoor mensen met een lactose-intolerantie zure melkproducten vaak beter verdragen

Slide 9 - Open vraag

Het gevaar van diarree is een tekort aan Na+ ionen en het daarmee samenhangende vochtverlies. Om uitdroging te voorkomen neemt men een vloeistof met daarin o.a. Na+-ionen. Welk effect heeft dit op het glucosetransport van het darmepitheel?

Slide 10 - Open vraag

De stoffen waarvan een volwassen persoon vitamine K maakt zitten in flesvoeding / borstvoeding. Waarom adviseert de Gezondheidsraad dan toch om baby's vitamine K toe te dienen?

Slide 11 - Open vraag

In afbeelding 3 is de peristaltiek in een deel van het darmkanaal schematisch getekend.
zijn op plaats 1 de kringspieren in de wand van het darmkanaal ontspannen of samengetrokken? En hoe zit het op die plaats met de lengtespieren?
Afb. 3 Peristaltiek in het darmkanaal (schematisch).
A
De kringspieren en de lengtespieren zijn allebei ontspannen.
B
De kringspieren zijn ontspannen en de lengtespieren zijn samengetrokken.
C
De kringspieren zijn samengetrokken en de lengtespieren zijn ontspannen.
D
De kringspieren en de lengtespieren zijn allebei samengetrokken.

Slide 12 - Quizvraag

Het gehalte aan cholesterol in het bloed kan een rol spelen bij het ontstaan van vernauwing in bloedvaten. Cholesterol is een bepaald type vet. Cholesteroldeeltjes kunnen in de wand van bloedvaten terechtkomen. Bepaalde bloeddeeltjes nemen dit cholesterol in zich op.

Hoe heten deze bloeddeeltjes?
A
Bloedplasma
B
Bloedplaatjes
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen

Slide 13 - Quizvraag

LDL blaasje hechten zich aan de slagaders, omdat deze daar receptoren voor heeft. Hierdoor veroorzaakt het soms artherosclerose. Waarom maakt de lever dan toch LDL cholesterol blaasjes?
A
voor transport van cholesterol naar cellen
B
Voor het wegvangen van een teveel aan cholesterol
C
voor het afbreken van cholesterol
D
voor de aanmaak van HDL cholesterol is eerst LDL cholesterol nodig.

Slide 14 - Quizvraag

Het vervoer van zuurstof bij vissen gaat trager dan bij zoogdieren. Leg aan de hand van de bloedsomloop van de mens en die van een vis uit waardoor het bloed van vissen langzamer stroomt.

Slide 15 - Open vraag

Wat is er anders bij embryonale bloedsomloop tov bloedsomloop van volwassen?
A
Bloed gaat door een gat tussen de boezems
B
Bloed gaat niet langs het hart
C
Bloed gaat bij kleine bloedsomloop direct naar de navelstreng
D
Bloed gaat wel naar de longen maar neemt daar geen zuurstof op

Slide 16 - Quizvraag

De ductus Botalli voorkomt dat er te veel bloed naar de embryonale longen stroomt. Jan en Piet bestuderen voor de toets de bloedsomloop en beredeneren wat de reden kan zijn dat de bloedstroom naar de longen van de foetus gering is.
Jan: Het bloed dat naar de longen van de foetus gaat is alleen bedoeld om die longen te voorzien van zuurstof en voedingsstoffen en om afvalstoffen van die longen af te voeren.
Piet: Het longweefsel van de foetus zou bij een te grote toestroom van bloed beschadigd kunnen raken.

Vraag: Wie van de leerlingen doet een juiste bewering?
A
Geen van beiden
B
Alleen Jan
C
Alleen Piet
D
Beiden

Slide 17 - Quizvraag

In een beenspier van een mens wordt een aminozuurmolecuul vrijgemaakt uit een eiwit. Dit aminozuurmolecuul wordt vervolgens in een levercel opgenomen. Op weg van de beenspier naar deze levercel gaat dit aminozuurmolecuul slechts éénmaal door een longhaarvat.
Enkele delen van het lichaam van de mens zijn:
1. de aorta, 2. een beenader, 3. de linkerkamer van het hart,
4. een lymfevat, 5. de onderste holle ader, 6. de rechterkamer van het hart.
Van welke van deze delen kan met zekerheid worden gezegd dat het aminozuurmolecuul er op weg van de beenspier naar de levercel doorheen stroomt?
A
alleen van de delen 1, 3 en 6
B
alleen van de delen 1, 2, 5 en 6
C
alleen van de delen 2, 3, 4, 5 en 6
D
van de delen 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Slide 18 - Quizvraag

om de terugstroom van bloed vanuit de voeten richting het hart te bevorderen,
A
moet je veel water drinken
B
moet je bewegen met je kuitspieren
C
moet je regelmatig op de kop staan
D
moet je gezond eten

Slide 19 - Quizvraag

Het bloed stroomt van een kuitspier via de longen weer terug naar dezelfde kuitspier. Het bloed gaat daarbij minstens tweemaal door het hart. De weg die het bloed hierbij door het hart aflegt is achtereenvolgens:
A
linkerkamer - linkerboezem - rechterkamer - rechterboezem
B
linkerboezem - linkerkamer - rechterboezem - rechterkamer
C
rechterkamer - rechterboezem - linkerkamer - linkerboezem
D
rechterboezem - rechterkamer - linkerboezem - linkerkamer

Slide 20 - Quizvraag

Er is een bundeltje cellen die het samentrekken van het hart veroorzaken. Hoe heet dit bundeltje?
A
sinusknoop
B
ECG
C
Av-knoop
D
sinusknop

Slide 21 - Quizvraag

In welke richting pompt het hart het bloed?
A
orgaan 1
B
orgaan 2
C
orgaan 4

Slide 22 - Quizvraag

De tweede harttoon van een menselijk hart wordt veroorzaakt door
A
de contractie van de boezems
B
het dichtslaan van de hartkleppen
C
de contractie van de kamers
D
het dichtslaan van de halvemaanvormige kleppen

Slide 23 - Quizvraag

Een rode bloedcel die bij de mens het hart verlaat, komt gewoonlijk door slechts één haarvatennet voordat hij weer terugkeert in het hart. Een uitzondering op die regel is als een rode bloedcel in een bepaald bloedvat terecht komt. Welk van onderstaande bloedvaten is dat?
A
de slagader naar de dunne darm
B
de slagader naar een arm
C
de leverslagader
D
de longslagader

Slide 24 - Quizvraag

De hartkleppen bevinden zich tussen de boezems en
kamers. Voor het goed functioneren van het hart moeten de
hartkleppen op het juiste moment gesloten zijn.
In de afbeelding is het hart weergegeven op een moment
dat de hartkleppen gesloten zijn.

Wanneer zijn de hartkleppen gesloten?
A
Alleen tijdens het samentrekken van de boezems
B
Zowel tijdens het samentrekken van de boezems als de kamers
C
Alleen tijdens het samentrekken van de kamers

Slide 25 - Quizvraag

In diagram 1 is het volume van de linkerkamer
van het hart weergegeven.
Welke grafieken van diagram 2 geeft het
volume van de rechterkamer weer gedurende
deze periode?
A
Grafiek A
B
Grafiek B
C
Grafiek C

Slide 26 - Quizvraag

In welke hartfase bevindt dit hart zich?
A
Systole boezems
B
Systole kamers
C
Diastole
D
kan met dit plaatje niet bepaald worden

Slide 27 - Quizvraag

Sommige rattenverdelgingsmiddelen bevatten stoffen die bloedstolling tegengaan.
Op welke eiwit kan deze gifstof inwerken?
Gebruik je Binas.

Slide 28 - Open vraag

Bij een resorptiestoornis worden te weinig of geen voedingsstoffen uit het voedsel opgenomen in het bloed. De benodigde voedingstoffen moeten dan via een infuus in de bloedbaan worden toegediend. Noteer de letter uit de afbeelding hiernaast die het gedeelte aangeeft dat bij deze patiënt niet goed functioneert.
(klik op de afbeelding om te vergroten)
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de beste uitleg van het woord: 'resorptie'?
A
de opname van water bij de nieren
B
opname van stoffen in het bloed
C
opname van stoffen uit de darmen
D
de uitscheiding van stoffen

Slide 30 - Quizvraag

Waarom maken de cellen van de maagwand het onwerkzame enzym pepsinogeen en niet meteen pepsine?
A
Omdat anders pepsine alweer kapot is als het het voedsel bereikt
B
Omdat anders pepsine de maagcellen kapot maakt.
C
Omdat anders pepsine het voedsel niet goed kan bereiken
D
Omdat dat biologisch niet mogelijk is

Slide 31 - Quizvraag

in de maag van de mens vindt met behulp van het enzym pepsine vertering plaats. Wanneer het voedsel in de 12vingerige darm terecht komt, stopt de werking van pepsine. Hoe komt dit?
A
de temperatuur is er hoger hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
B
De pH is anders hierdoor wordt pepsine onwerkzaam
C
de toevoeging van gal maakt pepsine onwerkbaar.
D
andere enzymen nemen de vertering over.

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. De taak van welke bloedsomloop wordt overgenomen door de machine?
A
Alleen de kleine bloedsomloop
B
Alleen de grote bloedsomloop
C
Zowel de kleine als de grote bloedsomloop

Slide 34 - Quizvraag

Hongeroedeem ontstaat door een eiwit tekort. Verklaar waarom er vochtophoping optreedt ?

Slide 35 - Open vraag

In diagram 1 is het volume van de linkerkamer
van het hart weergegeven.
Welke grafieken van diagram 2 geeft het
volume van de rechterkamer weer gedurende
deze periode?
A
Grafiek A
B
Grafiek B
C
Grafiek C

Slide 36 - Quizvraag

Door een hoge bloeddruk kunnen beschadigingen in de wanden van de bloedvaten ontstaan.
Hierop zetten zich gemakkelijk vetten (plaques met LDL-C) af, waardoor bloedvaten langzaam nauwer worden. Vernauwing van bloedvaten kan leiden tot schade aan organen.

Waardoor raken organen beschadigd als er te weinig bloed doorheen stroomt? Noem twee oorzaken.

Slide 37 - Open vraag

Een vrouw raakt zwanger en ervaart ochtendmisselijkheid. Het hormoon HCG, gemaakt door het ingenestelde embryo, is hiervan de oorzaak. Welke kortste route door het bloedvatenstelsel leggen deze HCGmoleculen af, van baarmoeder tot aorta?

Slide 38 - Open vraag

Max (hond) krijgt een bloedtransfusie via een rechtervoorpootader. Een mogelijk gevolg van een afweerreactie na een bloedtransfusie is klontering van rode bloedcellen. De ernst van het gezondheidsrisico hangt samen met de plaats waar zo’n stolsel ontstaat.

Slide 39 - Tekstslide

1 Welk gezondheidsrisico kan rechtstreeks het gevolg zijn van een stolsel dat ontstaat in de rechtervoorpootader?
A
een hartaanval
B
een herseninfarct
C
een longembolie
D
gedeeltelijke verlamming van de rechtervoorpoot

Slide 40 - Quizvraag

Bij de aanmaak van rode bloedcellen en de productie van EPO is er sprake van negatieve terugkoppeling. Welke factor zorgt voor de negatieve terugkoppeling in dit regelsysteem?
A
EPO gehalte in het bloed
B
zuurstofgehalte in het bloed
C
activiteit van het rode beenmerg
D
de hematocrietwaarde

Slide 41 - Quizvraag

Leg uit dat toediening van EPO bij iemand met bloedarmoede niet zal helpen. Gebruik in je antwoord het begrip 'beperkende factor'.

Slide 42 - Open vraag

Noem een nadeel van een te hoge hematocrietwaarde ten gevolge van toedienen van extra EPO

Slide 43 - Open vraag

Om te voorkomen dat je wordt betrapt als sporter op een te hoge hematocrietwaarde- spuiten sporters een vloeistof in de ader met een hoge zoutconcentratie. Waarom in een ader en niet een slagader?

Slide 44 - Open vraag

waarom wordt door de zoutoplossing de hematocrietwaarde verlaagd?

Slide 45 - Open vraag

verklaar dat de bloeddruk toe kan nemen bij een te zoutrijk dieet

Slide 46 - Open vraag