5v les 1 12-02 la négation

Le ______________________
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Le ______________________

Slide 1 - Tekstslide

Plan du cours
1. Les buts du cours
2. La négation en français (de ontkenning) 
3. La prononciation des mots
4. Travail du jour
5. Tu as atteint les buts ? 

Slide 2 - Tekstslide

1. Les buts du cours
À la fin du cours...
-Tu as pratiqué la prononciation des mots "parler", 
-Tu peux utiliser la négation en français.

Slide 3 - Tekstslide

2a. La négation (de ontkenning)
Kijk naar de zinnen en beantwoord de vragen. . 
"Nous ne mangeons pas de viande". 
"Elle n'écoute pas les conseils de Pierre". 

1. Hoe ziet de ontkenning in het Frans eruit? (plek in de zin)
2. Hoe vertaal je "nooit", "niets", "nog niet", "niet meer" in het Frans? 

Slide 4 - Tekstslide

2b. La négation: de plek in de zin
-De hoofdregel: "ne" komt voor de persoonsvorm en het tweede deel van de ontkenning komt erachter. Bijv. Je ne danse pas. 

-Als er een persoonlijk voornaamwoord of wederkerend voornaamwoord staat, komt "ne" daarvoor. 
Bijv. Je ne le vois pas.   Il ne s'est pas encore réveillé. 
-Dat geld ook voor "il y a". Bijv. Il n'y a pas de fleurs. 

Slide 5 - Tekstslide

2c. La négation
FR
NL
Exemples
ne ... pas
niet/geen
Je ne mange pas de viande.  
ne ... plus
 niet meer
Je ne bois plus de coca-cola.
ne ... jamais
 nooit
Je n'ai jamais surfé. 
ne ... rien
 niets
Je ne vois rien. 
ne ... pas encore
nog niet
Je n'ai pas encore mangé. 
ne ... pas non plus
ook niet
Je ne vois rien non plus. 
ne ... aucun(e)
geen enkel
Je n'ai aucun problème.

Slide 6 - Tekstslide

2d. La négation
FR
NL
Exemples
ne ... guère
nauwelijks
Je n'ai guère le temps.  
ne ... personne*
 niemand
Je ne vois personne.
ne ... nulle part*
 nergens
Je ne vais nulle part. 
ne ... pas(...)du tout*
helemaal niet
Je ne suis pas d'accord du tout.
ne ... ni... ni
(noch)... noch
Je n'ai ni de frère ni de soeur.
ne ... que
alleen maar
Je ne sais que chanter. 

Slide 7 - Tekstslide

français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne ... pas encore
ne ... pas non plus

ne ... aucun(e)

Vertaal de ontkenningen:
niet ... meer
niets
nog niet
niet / geen
nooit
ook niet
geen enkel

Slide 8 - Sleepvraag

2e. La négation (bijzonderheden)
-Als "niets" of "niemand" het onderwerp van de zin is, komt "rien" of "personne" voorop te staan, gevolgd door "ne". 
Bijv. Personne n'a son livre aujourd'hui.          Rien ne m'intéresse. 
-Na een ontkenning veranderen het delend lidwoorden en het onbepaald lidwoord in de/d'. 
Bijv. Je mange de la viande. -> Je ne mange pas de viande.
-> Dat gebeurt niet als "être" in de zin staat. Ce n'est pas un chat

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een juiste ontkenning?
A
Elle n'est pas gentille
B
Elle est ne gentille pas
C
Elle ne pas est gentille
D
Elle est ne pas gentille

Slide 10 - Quizvraag

Maak deze zin ontkennend
"Théo va déménager"
A
Théo ne va déménager
B
Théo va pas déménager
C
Théo ne va pas déménager
D
Théo va ne pas déménager

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een juiste ontkenning?
A
Non, il n'a pas de la fièvre.
B
Non, il na pas de fièvre.
C
Non, il n'a de la fièvre pas.
D
Non, il n'a pas de fièvre

Slide 12 - Quizvraag

3. La prononciation des mots
Prends ton livre à la page 105 et lis les mots "parler". 


Slide 13 - Tekstslide

4. Le travail du jour
Ensemble
Nous faisons les exercices PARLER  25(k), 28(k) + 31(k).

En autonomie
Tu fais les exercices  GRAMMAIRE III  24A à 24C
                                             PARLER  27, 29 + 30



           


Slide 14 - Tekstslide

5. Tu as atteint les buts ?
À la fin du cours...
-Tu as pratiqué la prononciation des mots "écouter", 
-Tu as corrigé le travail Europa Project, 
-Tu peux utilisé le passé-composé avec avoir et être.

Slide 15 - Tekstslide

4a. Le passé-composé
- Je gebruikt de passé composé om een eenmalige handeling / gebeurtenis of serie handelingen / gebeurtenissen in het verleden te beschrijven (let op woorden: hier / soudain / ce matin / ce soir / ...).

- De passé-composé bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) en een voltooid deelwoord. Bijv. J'ai visité/ Je suis allé(e).

Slide 16 - Tekstslide

4b. Le passé composé 
-De werkwoorden op -er: er -> é. Bijv. j'ai regardé
-De werkwoorden op -ir: :ir -> i. Bijv. J'ai fini.
-De werkwoorden op -re: re -> u. Bijv. J'ai vendu. 

Vervoegen met avoir of être
Meestal met avoir, behalve bij wederkerende werkwoorden en bewegingswerkwoorden (arriver, partir, aller, venir, entrer, sortir, rentrer, retourner, rester, tomber, naître, mourir). 

Slide 17 - Tekstslide

4c. Le passé-composé
  • De être-regel
Het voltooid deelwoord dat vervoegd wordt met être richt zich naar het onderwerp.
Bijv. Il est arrivé / Elle est arrivée/ Elles sont arrivées.
  • De avoir-regel
Het v.d. dat vevoegd wordt met avoir  richt zich naar het lijdend voorwerp als het L.V voor het gezegde staat. Elle les a vendues.

Slide 18 - Tekstslide