a. Leg uit waarom sommige mensen sociale media asociaal noemen. b. Geef een voorbeeld van een generatieconflict dat te maken heeft met sociale media
1 / 40
volgende
Slide 1: Open vraag
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4
In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
vraag 1 Lees het artikel en beantwoord de vragen
a. Leg uit waarom sommige mensen sociale media asociaal noemen. b. Geef een voorbeeld van een generatieconflict dat te maken heeft met sociale media
Slide 1 - Open vraag
vraag 3
a. Hoort de uitspraak van Fred volgens jou tot normaal of abnormaal gedrag? b. Leg uit wat het begrip groepsdruk met de uitspraken te maken heeft. c. Ben jij tolerant bij het alcoholgebruik van anderen?
Slide 2 - Open vraag
vraag 2
Kies een groep waartoe jij behoort a Om welke redenen voel jij je verbonden met die groep? b. Op welke momenten is er in de groep waartoe jij behoort sprake van een sterk wij-gevoel?
Slide 3 - Open vraag
vraag 4
Leg in je eigen woorden uit wat sociale cohesie is
Slide 4 - Open vraag
vraag 5
Noem enkele plekken waar je socialiseert
Slide 5 - Open vraag
vraag 6 Je gaat wel met de een, maar niet met de ander om. In die keuze speelt identificatie een rol. a. Leg in je eigen woorden uit wat identificatie is. b. Je kunt je identificeren met groepen mensen die je al kent, maar ook met onbekenden. geef van elk een voorbeeld
Slide 6 - Open vraag
vraag 7 a. Wat is het verschil tussen pesten en cyberpesten? b. Verklaar waarom pesten vaak te maken heeft met groepsdruk
Slide 7 - Open vraag
vraag 8 De media hebben invloed op het gedrag en het denken van mensen a. Geef een voorbeeld hoe iPhones invloed kunnen hebben op mensen b. Geef een voorbeeld van de invloed van Facebook
Slide 8 - Open vraag
vraag 9
Leg uit waarom taal aangeboren is, maar ook aangeleerd
Slide 9 - Open vraag
vraag 10 Lees het artikel en beantwoord de vragen a. Welke aangeboren eigenschappen (nature) herken je in de tekst? Noem er twee b. Welke aangeleerde eigenschappen (nurture) herken je in de tekst? Noem er twee
Slide 10 - Open vraag
vraag 11 welke zinnen zijn juist? 1. Met de meeste mensen in je kenniskring draait het om de kennisbinding 2. Toename van het wij-gevoel leidt tot een grotere sociale cohesie 3. Sociale cohesie is gebaseerd op economische binding
A
Alleen 2 is juist
B
1 en 2 zijn juist
C
2 en 3 zijn juist
D
alleen 3 is juist
Slide 11 - Quizvraag
vraag 12 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Kennisbindingen hebben meestal te maken met de persoonlijke relaties die je met anderen hebt 2. Met de meeste mensen in je directe omgeving heb je 1 binding
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 12 - Quizvraag
vraag 13 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Socialisatie heeft te maken met de groep of samenleving waarin je opgroeit 2. Socialisatie kan bewust en onbewust plaats vinden
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 13 - Quizvraag
vraag 14 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Cultuur heeft te maken met je aangeboren eigenschappen 2. Door cultuur leer je de gewoonten van je groep kennen
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 14 - Quizvraag
vraag 15 Voor veel Nederlanders is het moeilijk om Chinees te leren, omdat:
A
taal een aangeboren eigenschap is
B
Chinees veel moeilijker is dan bijvoorbeeld Japans of Arabisch
C
zij niet opgevoed zijn met de Chinese taal
D
je een taal vooral onbewust aanleert
Slide 15 - Quizvraag
vraag 16 Socialisatie betekent dat mensen:
A
kenmerken van een groep aan nemen
B
allemaal de zelfde normen en waarden aanleren
C
verschillende culturen leren kennen
D
alle aangeboren eigenschappen afleren
Slide 16 - Quizvraag
vraag 17 Eigenschappen zijn aangeboren of aangeleerd. Je...........is vooral aangeleerd. Welk woord of woorden kun je hier invullen?
A
muzieksmaak
B
technisch inzicht
C
taalgevoel
D
voetbaltalent
Slide 17 - Quizvraag
vraag 18 Welk gedrag van de mens is aangeboren?
A
Mensen durven niet naakt over straat te lopen, lokaal is het heel warm buiten
B
Een baby huilt, want hij heeft een vieze luier
C
een meisje huilt, omdat ze niet met de jongens mee mag voetballen
D
Een jongen krijgt tranen in zijn ogen als hij hoort dat hij een onvoldoende heeft
Slide 18 - Quizvraag
vraag 19 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1 Door socialisatie leer je welk gedrag anderen van jou verwachten 2.Socialisatie en cultuur staan los van elkaar
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 19 - Quizvraag
vraag 20 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Socialisatie is het aanleren van kenmerken als waarden, normen en gewoonten 2. Socialisatie gaat bewust en onbewust
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 20 - Quizvraag
vraag 21 Veel organisaties hebben invloed op iemands waarden, normen en gedrag. Welke is het belangrijkste voor kleine kinderen?
A
het gezin
B
de media
C
het geloof
D
de overheid
Slide 21 - Quizvraag
vraag 22 Vanaf welke leeftijd start socialisatie?
A
Vanaf 18, want dan ben je meerderjarig
B
Vanaf 4 jaar, want dan ga je naar school
C
Vanaf de geboorte
D
Vanaf het moment dat een kind kan praten en anderen verstaat
Slide 22 - Quizvraag
vraag 23 Welke zinnen zijn juist? socialisatie zorgt onder andere voor: 1. hoe iemand met zijn familie omgaat 2. aangeboren eigenschappen 3. het aanleren van kenmerken van een groep, zoals waarden en normen
A
1 en 2 zijn juist
B
2 en 3 zijn juist
C
1 en 3 zijn juist
D
1, 2 en 3 zijn juist
Slide 23 - Quizvraag
vraag 24
Welke uitspraak past het beste bij de nurture-aanhangers?
A
Zonder aanleg word je geen wereld kampioen
B
Door hard te trainen kun je in de sport heel ver komen
C
Voetbaltalent is aangeboren, dat kun je nauwelijks aanleren
D
Ook al train je elke dag, zonder talent word je geen topvoetballer
Slide 24 - Quizvraag
vraag 25
Welke woorden ontbreken in beide zinnen? 1. Door het maken van wetten heeft de overheid invloed op................. 2. In gezinnen dragen de oudere kinderen bij aan ..............van de jongere kinderen
A
de cultuur
B
het werk
C
de socialisatie
D
de aangeboren eigenschappen
Slide 25 - Quizvraag
vraag 26 zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Nature-aanhangers leggen de nadruk op het aanleren en afleren van zaken 2. Volgens nurture-aanhangers is agressie vooral een aangeboren eigenschap
A
1 is juist , 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 26 - Quizvraag
vraag 27 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Bij socialisatie leer je je te gedragen volgens de regels van een groep of samenleving 2. School, werk en media zijn voorbeelden van organisaties die invloed hebben op je gedrag
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beiden onjuist
Slide 27 - Quizvraag
vraag 28
Wat is een voorbeeld van rolgedrag?
A
een stoere jongen die huilt
B
een strenge politieagent
C
een vriend die jou belazert
D
een sporter die rookt
Slide 28 - Quizvraag
vraag 29
zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. De meeste mensen hebben een hekel aan hun verschillende rollen 2. In het dagelijks leven speelt iedereen maximaal twee rollen
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beiden onjuist
Slide 29 - Quizvraag
vraag 30 Wat voor de een normaal is, is voor de ander raar. Dat heeft onder andere te maken met de groep waar je bij hoort. Maar ook met .................... Welke woorden ontbreken?
A
de regels van de wet
B
de cultuur waarin je leeft
C
de groepsdruk die de regering oplegt
D
de ontwikkeling van je hersenen
Slide 30 - Quizvraag
vraag 31
Door roldoorbrekend gedrag:
A
verandert de beeldvorming over iemand
B
onderdrukt iemand zijn aangeboren eigenschappen
C
wordt sociale controle mogelijk
D
ontstaan gewoonten
Slide 31 - Quizvraag
vraag 32 Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. "ik begrijp echt niet waarom ze steeds bushokjes vernielen" dit is een voorbeeld van tolerantie 2. "iemand die tolerant is keurt asociaal gedrag goed"
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 32 - Quizvraag
vraag 33 Jongeren groeten elkaar op een eigen manier, bijvoorbeeld door te 'boksen' dat is een voorbeeld van een:
A
groepsnorm
B
waarde
C
tijdloze norm
D
generatieconflict
Slide 33 - Quizvraag
vraag 34
waarden zijn:
A
voor iedereen in een samenleving hetzelfde
B
kunnen tussen mensen verschillen
C
staan in de wet
D
zijn onafhankelijk van groepsnormen
Slide 34 - Quizvraag
vraag 35 zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Generatieconflicten hebben te maken met verschillen in normen en waarden 2. Generatieconflicten vinden ook plaats tussen jongeren onderling
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 35 - Quizvraag
vraag 36 identificatie:
A
zie je alleen bij jonge mensen die willen voldoen aan groepsdruk
B
is het zelfde als imitatie
C
betekent dat je kenmerken van jezelf in een ander herkent
D
ontstaan als mensen botsen met de normen van hun groep
Slide 36 - Quizvraag
vraag 37 zijn de uitspraken juist of onjuist 1. in je puberteit ben je op zoek naar je eigen identiteit 2. je puberteit is de periode tussen kindertijd en volwassenheid
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn onjuist
Slide 37 - Quizvraag
vraag 38 zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. jongeren culturen hebben altijd bestaan 2. bij jongerenculturen bepaalt het eigenbelang het groepsgevoel
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 38 - Quizvraag
vraag 39 welk woord is weggelaten? Het ..............van andere normen en waarden heeft te maken met tolerantie
A
accepteren
B
verwerpen
C
bestrijden
D
belachelijk maken
Slide 39 - Quizvraag
vraag 40
jij zit midden in je puberteit, dat betekent:
A
dat je hersenen volgroeid raken
B
de periode tussen kindertijd en volwassenheid
C
dat je socialisatieproces bijna ten einde is
D
dat je vooral in deze periode nieuwe waarden en normen aanleert