PARAGRAAF 9.3 ZIEKTEN BESTRIJDEN

Lesplanning
Voorkennis activeren (5 minuten)
Uitleg paragraaf 9.3 (10 minuten)
Nakijken en corrigeren paragraaf 9.1 en 9.2 (20 minuten)
De uitwerking wordt morgen verwijderd uit Classroom.
Maken opdrachten (resttijd) 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
Voorkennis activeren (5 minuten)
Uitleg paragraaf 9.3 (10 minuten)
Nakijken en corrigeren paragraaf 9.1 en 9.2 (20 minuten)
De uitwerking wordt morgen verwijderd uit Classroom.
Maken opdrachten (resttijd) 

Slide 1 - Tekstslide

Uit welke lagen bestaat de huid van buiten naar binnen?
A
Lederhuid, opperhuid, onderhuids bindweefsel
B
Onderhuids bindweefsel, lederhuid, opperhuid
C
Onderhuids bindweefsel, opperhuid, lederhuid
D
Opperhuid, lederhuid, onderhuids bindweefsel

Slide 2 - Quizvraag

Wat bevindt zich in de kiemlaag van de opperhuid?
A
Zintuigen
B
Pigmentcellen
C
Bloedvaten
D
Talgklieren

Slide 3 - Quizvraag

Pigmentcellen helpen beschadiging door UV-straling te voorkomen?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

In de kiemlaag zitten huidcellen die zich continue delen. Welke celdeling is hier van toepassing?
A
Mitose (gewone celdeling)
B
Meiose (reductiedeling)

Slide 5 - Quizvraag

Reductiedeling is het maken van lichaamscellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Welke laag van de huid vormt een afgesloten laag en beschermt tegen ziekteverwekkers en uitdroging?
A
De talgklieren
B
De hoornlaag
C
Het onderhuids bindweefsel
D
De kiemlaag

Slide 7 - Quizvraag

Hoe herkent het lichaam ziekteverwekkers?
A
Door de lichaamseigen eiwitten
B
Door de vermeerdering van ziekteverwekkers
C
Door de witte bloedcellen
D
Door de herkenningseiwitten op de celmembraan

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een infectie?
A
Een besmetting met micro-organismen
B
Een reactie van het lichaam op ziekteverwekkers
C
Een ziekte veroorzaakt door bacteriën
D
Een vermeerdering van ziekteverwekkers

Slide 9 - Quizvraag

Hoe kunnen ziekteverwekkers je lichaam binnendringen?
A
Via alle openingen in het lichaam.
B
Via het verteringsstelsel
C
Via het ademhalingsstelsel
D
Via het voortplantingsstelsel

Slide 10 - Quizvraag

Antigenen zijn lichaamseigen eiwitten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

PARAGRAAF 9.3 ZIEKTEN BESTRIJDEN
  • Je kunt uitleggen op welke manieren je lichaam immuun wordt.
  • Je kunt beschrijven hoe medicijnen helpen tegen ziekteverwekkers.
  • Je kunt uitleggen hoe een allergische reactie ontstaat.
  • Je kunt uitleggen wat een auto-immuunziekte is.



Slide 12 - Tekstslide

Actief en passief immuun worden.
1) Actief: je maakt zelf antistoffen

A) Door besmetting met een ziekteverwekker (natuurlijke immunisatie)

B) Door injectie met antigenen (kunstmatige immunisatie).

Slide 13 - Tekstslide

Verschillende manieren om immuun te worden.
2) passief : je krijgt antistoffen binnen

a) door een injectie met antistoffen (een serum). Je bent dan direct immuun, maar voor een korte duur. Er zijn namelijk geen geheugencellen gemaakt. 

b) bij baby's via de moeder. Tijdens de zwangerschap via placenta of na de zwangerschap via moedermelk. 

Slide 14 - Tekstslide

Hoe lang ben je immuun als je passief immuun wordt via een injectie met antistoffen?
A
Voor een korte duur
B
Voor een langere duur
C
1 jaar
D
1 maand

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de verschillende manieren om immuun te worden?
A
Actief
B
passief
C
Beiden

Slide 16 - Quizvraag

Hoe kun je passief immuun worden?
A
injectie met antigenen
B
injectie met antistoffen

Slide 17 - Quizvraag

Hoe kun je actief immuun worden?
A
Door een besmetting met een ziekteverwekker (natuurlijke immunisatie)
B
Door injectie met antigenen (kunstmatige immunisatie)
C
Geen van beiden
D
Beiden

Slide 18 - Quizvraag

Samenvattend: let op de begrippen antigenen en antistoffen

Slide 19 - Tekstslide

Hoe helpen medicijnen tegen ziekteverwekkers?
Antibioticum zijn medicijnen tegen infectieziekten door bacteriën. De celwand van de bacterie wordt vernietigt of onstabiel gemaakt. 

Resistentie: bacteriën worden ongevoelig voor het antibioticum.

Virussen worden met virusremmers bestreden. Deze hebben een effect op verschillende stadia van een virusinfectie. 


Slide 20 - Tekstslide

Waardoor is iemand allergisch?
Je lichaam reageert extreem gevoelig op antigenen van stoffen waar de meeste mensen normaal op reageren.

Antistoffen prikkelen bepaalde cellen in de slijmvliezen. Histamine veroorzaakt de allergische reacties zoals jeuk, rode ogen en benauwdheid.


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Wat is een auto-immuunziekte?
Bij een auto-immuunziekte maken witte bloedcellen antistoffen tegen je eigen lichaamscellen.
Vier stappen: 
Witte bloedcellen type 2 ‘herkennen’ de eiwitten op het weefsel als lichaamsvreemd.
Als reactie hierop maken ze antistoffen.
De antistoffen koppelen de cellen in het weefsel.
De vreetcellen ruimen het weefsel van buiten naar binnen op.

Slide 23 - Tekstslide

Hoe worden cellen in het weefsel opgeruimd bij een auto-immuunziekte?
A
De cellen worden aangevallen door witte bloedcellen.
B
De cellen worden omgezet in gezonde lichaamscellen.
C
De cellen worden geneutraliseerd door antistoffen.
D
Vreetcellen ruimen het weefsel van buiten naar binnen op.

Slide 24 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij een auto-immuunziekte?
A
Het lichaam produceert te weinig witte bloedcellen.
B
Witte bloedcellen maken antistoffen tegen je eigen lichaamscellen.
C
Bacteriën dringen de lichaamscellen binnen en veroorzaken ontstekingen.
D
Het immuunsysteem reageert te sterk op externe prikkels.

Slide 25 - Quizvraag

Waardoor is iemand allergisch?
A
Allergieën worden veroorzaakt door bacteriële infecties.
B
Het lichaam reageert extreem gevoelig op antigenen van stoffen waar de meeste mensen normaal op reageren.
C
Het lichaam produceert te veel histamine bij allergische reacties.
D
Het immuunsysteem reageert niet op allergenen.

Slide 26 - Quizvraag

Hoe worden virussen bestreden?
A
Met antibiotica die de virussen doden.
B
Met vaccinaties die het immuunsysteem versterken.
C
Met virusremmers die effect hebben op verschillende stadia van een virusinfectie.
D
Met antistoffen die de virussen neutraliseren.

Slide 27 - Quizvraag

Hoe helpen antibiotica tegen infectieziekten door bacteriën?
A
De celwand van de bacterie wordt vernietigd of onstabiel gemaakt.
B
De bacterie wordt volledig gedood.
C
De bacterie wordt geneutraliseerd.
D
De bacterie wordt resistent tegen het antibioticum.

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Noteer in de agenda
Vergeet niet de opdrachten van paragraaf 9.1 en 9.2 zelfstandig na te kijken en te corrigeren. Morgen verwijder ik de uitwerking van Classroom.
Paragraaf 9.3
Opdrachten 1-2-3-4-7-8-9-10-11-13
Opdrachten 14-16-18-19-21-22-23-24
Onderwerp volgende les: Bloed- en orgaandonatie

Slide 30 - Tekstslide