In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1.2 De bouw van een organisme
Slide 1 - Tekstslide
Terugblik
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een organisme?
A
Gist (schimmel)
B
Koala (dier)
C
Paardenbloem (plant)
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 3 - Quizvraag
Wat zijn levenskenmerken?
A
hoe groot en zwaar een organisme is
B
kenmerken van een levend organisme
C
de ontwikkeling van een organisme
D
kenmerken van een dood organisme
Slide 4 - Quizvraag
Wat is GEEN levenskenmerk?
A
Ademhalen
B
Slapen
C
Groeien
D
Voortplanten
Slide 5 - Quizvraag
Wat houdt stofwisseling in?
A
Stoffen worden omgezet in andere stoffen buiten het lichaam
B
Stoffen worden omgezet in andere stoffen binnen het lichaam
Slide 6 - Quizvraag
Welke levenskenmerken horen bij stofwisseling? Zet die levenskenmerken in het gele vak.
Stofwisseling
Ademen
Bewegen
Groeien
Uitscheiden
Voeden
Voortplanten
Waarnemen
Slide 7 - Sleepvraag
Een levensloop is ....
A
Van één individu. Begint bij de geboorte en eindigt met de dood van dat individu
B
Van een soort. Begint elke keer opnieuw. De individuen gaan dood, maar de soort blijft bestaan.
Slide 8 - Quizvraag
Wat stelt het plaatje voor?
A
Levensloop
B
Levenscyclus
Slide 9 - Quizvraag
Levenskenmerken
Horen
Voelen
Uitscheiden
Bewegen
Ademhalen
Voeden
Voortplanten
Zien
Ruiken
Proeven
Groeien
Waarnemen
Slide 10 - Sleepvraag
To Do
1.2.1 Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven.
Slide 11 - Tekstslide
Let op!
De volgorde van deze les komt niet overeen met de volgorde waarin het boek het uitlegt.
Slide 12 - Tekstslide
Organisatieniveaus
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Soorten cellen
De vorm van de cel heeft te maken met de functie van de cel
Slide 15 - Tekstslide
Cellen
Een cel is heel erg klein. Je kunt ze met een microscoop zien. De cellen zijn de bouwstenen van je organen.
Door een microscoop kun je cellen bekijken. Ze lijken plat maar dat zijn ze in werkelijkheid niet. Er zijn verschillenden vormen, het lijken net zakje die gevuld zijn met water.
Slide 16 - Tekstslide
Weefsels
Een weefsel wordt gevormd door meerdere cellen bij elkaar (meestal met dezelfde vorm en functie). Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.
Slide 17 - Tekstslide
Tussencelstof
Tussen cellen ligt tussencelstof deze kan hard zijn (zoals bij bot) tot vloeibaar (zoals bij bloed). En alles er tussen in, bij kraakbeen is het bv. elastisch.
Welk type tussencelstof is afhankelijk van de functie van het weefsel.
Slide 18 - Tekstslide
Maak opdracht 6
Slide 19 - Tekstslide
Orgaan
Een orgaan is een deel van een organisme met een eigen taak.
Bijvoorbeeld:
Slide 20 - Tekstslide
Organen
Tekst
Hersenen
1
Hart
2
Maag
3
Nieren
4
Blaas
5
Darmen
6
Lever
7
Longen
8
Schildklier
9
Slide 21 - Tekstslide
Maak opdracht 1
Slide 22 - Tekstslide
Maak opdracht 7
Slide 23 - Tekstslide
Maak opdracht 4
Slide 24 - Tekstslide
Borstholte en buikholte
Borstholte en buikholte worden gescheiden door het middenrif. Dit is stevig vlies. Boven het middenrif ligt de borstholte, in de borstholte liggen de longen en het hart. Onder het middenrif ligt de buikholte.
Borstholte
Buikholte
Middenrif
Slide 25 - Tekstslide
Orgaanstelsel
Een groep organen die samenwerken aan een taak, heet een orgaanstelsel.
het verteringsstelsel
het bloedvatenstelsel
het ademhalingsstelsel
het zenuwstelsel
het bottenstelsel
het spierstelsel enz.
Slide 26 - Tekstslide
Orgaanstelsel
Organen werken vaak samen. Bijvoorbeeld om je eten te verteren heb je een maag, een dunne darm, een dikke darm, en ook een lever. Deze werken allemaal samen.
Mond
Slokdarm
Lever
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Dikke darm
Slide 27 - Tekstslide
Verteringstelsel
Verteert je voedsel
mond
slokdarm
lever
maag
dikke darm
dunne darm
Slide 28 - Tekstslide
Bloedvatenstelsel
Vervoert bloed door je lichaam
hart
aorta
holle ader
Slide 29 - Tekstslide
Ademhalingstelsel
Hiermee haal je adem en krijg je zuurstof
luchtpijp
bronchië
long
Slide 30 - Tekstslide
Maak opdracht 7
Zoek informatie op internet om de volgende vragen te beantwoorden
Slide 31 - Tekstslide
TADAAA Kan ik de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven.?
Ja, makkie
Ja, maar ik moet er wel over nadenken
Nee, ik kan ze wel opnoemen maar niet op volgorde
Hooguit 3 en door elkaar heen
Wat zijn dat?
Slide 32 - Poll
Waar ligt het hart?
A
In de borstholte
B
In de buikholte
Slide 33 - Quizvraag
Waar ligt de dikke darm?
A
In de borstholte
B
In de buikholte
Slide 34 - Quizvraag
Met welke letter is de maag aangegeven?
A
Letter A
B
Letter B
C
Letter C
D
Letter D
Slide 35 - Quizvraag
Welk orgaanstelsel zorgt dat je eten wordt afgebroken en opgenomen?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Spierenstelsel
Slide 36 - Quizvraag
Welk orgaanstelsel zorgt dat er heel snelle berichten door je lichaam worden verzonden?
A
Zenuwstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Hormoonstelsel
D
Spierstelsel
Slide 37 - Quizvraag
Een weefsel uit de hersenen ziet er net zo uit als een weefsel uit de darmen