1.3

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Korte herhaling
  • Leerdoelen
  • Verder aan uitleg 1.3
  • Tijd voor huiswerk (werkles)
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • Wat voor behoeften je kunt hebben;
  • Wat het verschil is tussen goederen en diensten;
  • Hoe je in je behoeften kunt voorzien;
  • Hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Directe ruil
Je ruilt een product voor een product



Slide 4 - Tekstslide

Indirecte ruil
Je ruilt een product voor geld (geld is in dit geval een ruilmiddel)





Slide 5 - Tekstslide

Soorten geld
Je hebt twee soorten:
Giraal geld: geld dat op je bankrekening staat zoals betaalrekening, spaarrekening (crypto niet!)

Chartaal geld: geld dat je kunt vasthouden zoals bankbiljetten, munten (cash)

Slide 6 - Tekstslide

Rekenen met procenten
Van % naar getal
  • totaal ÷ 100 x % 

Maar waarom???


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%
100%
50

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%
100%
10%
50

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%
100%
1%
10%
50

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?

%
100%
1%
10%
50
0,5

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?




%
100%
1%
10%
50
0,5
5

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Naomi wilt een nieuwe broek kopen voor €50. Zij krijgt 10% korting. Hoeveel euro gaat er van die broek af?




Dus: totaal ÷ 100 x % -> 50 ÷ 100 x 10= €5
%
100%
1%
10%
50
0,5
5

Slide 13 - Tekstslide

Samen oefenen
Mads wilt de nieuwe Call of Duty 6 kopen voor €65. Hij krijgt €10 korting. Bereken hoeveel euro korting hij heeft.


  • totaal ÷ 100 x %

Slide 14 - Tekstslide

Basis- en overige behoeften
We hebben twee soorten behoeften;

Basisbehoeften: je hebt ze nodig om te kunnen overleven, zoals eten, drinken, kleding etc.
Overige behoeften: ze maken je leven leuker / makkelijker, zoals telefoon, tv etc. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is wat?
Goederen: tastbare producten, je gebruikt iets, zoals schaar, fiets, controller, voetbal etc. 

Diensten: niet-tastbare producten, je doet een handeling, zoals kapper, fietsmaker, gamen, voetballen etc. 

Slide 16 - Tekstslide

Nu mogen jullie
Wat? Opdracht 1 t/m 16 van 1.3 (blz. 22) opdracht 14 hoeft niet.
Hoe? Eerste 5 min helemaal stil, daarna zachtjes overleggen
Wanneer? Einde les af, anders huiswerk voor deze week
Klaar? Maak opdracht 1 t/m 16 van 1.2 (blz. 18) 
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Procenten herhaling
  • Oefenen met procenten
  • Tijd voor huiswerk
  • Leerdoelen checken

Slide 19 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
Van % naar getal
  • totaal ÷ 100 x % 

Jullie gaan zo 20% van de les (50minuten) in stilte aan het werk met een oefenopdracht. Bereken hoeveel minuten jullie krijgen voor die opdracht. 


Slide 20 - Tekstslide

Oefenen met procenten
Wat? Maak opdracht a t/m o
Hoe? Eerste 10min in stilte daarna mag je overleggen
Wanneer? Eind van deze les af en inleveren
Klaar? Maak opdracht 1 t/m 19 van 1.3 (14 en 15 hoeft niet)
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Nu mogen jullie
Wat? Opdracht 1 t/m 19 van 1.3 (blz. 22) opdracht 14 t/m 17 hoeft niet.
Hoe? Je mag zachtjes overleggen, niet roepen
Wanneer? Einde les af, anders huiswerk voor deze week
Klaar? Maak opdracht 1 t/m 16 van 1.2 (blz. 18) 

Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • Wat voor behoeften je kunt hebben;
  • Wat het verschil is tussen goederen en diensten;
  • Hoe je in je behoeften kunt voorzien;
  • Hoe je met procenten een getal kunt berekenen.

Slide 23 - Tekstslide